U introduceert in uw boek de sociale natuurkunde. Wat behelst die nieuwe wetenschap?
Sociale natuurkunde is de notie dat de menselijke communicatie volgens mathematische regels verloopt en dat het mogelijk is om hiermee ons gedrag te voorspellen. Het idee is twee eeuwen geleden al geopperd door Auguste Comte, de vader van de sociologie. Het probleem was alleen dat we destijds niet over voldoende meetgegevens beschikten om die wetenschap handen en voeten te geven. Dankzij big data hebben we die informatie nu wél. In bijna alles wat we doen laten we digitale broodkruimels achter, en we hebben nu de technologie om uit al die miljoenen gegevens bepaalde patronen te ontdekken.
Bij sommige mensen roept dat onmiddellijk Big Brother associaties op, de vrees al onze berichten gelezen worden.
Die angst is misplaatst. De GPS-coördinaten, belgegevens en creditcard-transacties waar we in spitten zijn in ons onderzoek volkomen geanonimiseerd. Het gaat ons bijvoorbeeld niet zozeer om hoeveel mensen precies uitgeven in een restaurant, maar om de frequentie waarin ze dat doen. Wat we op sociale media plaatsen geeft sowieso een vertekend beeld, omdat we ons doorgaans niet blootgeven zoals we werkelijk zijn, maar zoals we door de wereld gezien willen worden. Sociale natuurkunde richt zich daarentegen op wat mensen werkelijk denken.
Hoe kom je daar achter?
Ons belangrijkste meetinstrument is de zogeheten sociometrische badge. Dat is een apparaatje dat non-verbale communicatie vastlegt, zoals lichaamstaal, intonatie, zelfverzekerdheid versus verlegenheid, en de mate waarin mensen gesticuleren, interrumperen of geïnterrumpeerd worden. Met dergelijke gegevens is het mogelijk om zaken als samenwerking, creativiteit en innovatie te meten. Zo hebben we ontdekt dat de meest interessante vormen van communicatie niet plaatsvinden in vergaderingen, maar in informele settings, zoals rondom de koffiemachine. Traditionele meetings zijn vaak complete tijdsverspillingen.
Dat wisten we toch allang?
Intuïtief misschien, maar het verschil is dat er nu harde data zijn die deze vermoedens onderschrijven. Doordat sociale natuurkunde het imago van pseudo-wetenschap van zich heeft afgeschud kunnen we die kennis op een praktische manier toepassen. We weten nu bijvoorbeeld dat je groepsintelligentie kunt optimaliseren door ervoor te zorgen dat mensen ideeën buiten de groep opdoen, en die vervolgens in de discussie inbrengen. Het zijn namelijk de dwarsliggers die nieuwe perspectieven introduceren en innovatie stimuleren. Een tweede factor is de mate waarin iedereen actief deelneemt aan het gesprek. De standaardvergadering is toch vaak een spreekbeurt waarbij een of twee personen aan het woord zijn en de rest er maar een beetje bijhangt. Dat zijn geen omstandigheden waarin nieuwe ideeën makkelijk doorgegeven worden. Maar als je werknemers op een gemoedelijke manier met elkaar laat praten komt die informatiestroom vaak wél op gang.
Veel bedrijven denken juist het tegenovergestelde: dat kletsen tijdsverspilling is en ontmoedigd zou moeten worden.
Dat is een van die mythes die we nu kunnen ontkrachten. Neem ons onderzoek naar een call center, toch niet bepaald een bakermat van creativiteit. Bij dit bedrijf kregen alle werknemers traditiegetrouw 's ochtends hun instructies, waarna ze braaf aan de slag gingen. Mijn suggestie was om gezamenlijke koffiepauzes in te lassen waarin ze vrijuit met elkaar konden kletsen. Het management was er in eerste instantie fel op tegen, totdat ze een dramatische productiviteitsstijging begonnen op te merken. Het bleek dat de werknemers hun pauzes niet alleen gebruikten om over ditjes en datjes te babbelen, maar ook om ervaringen en kennis uit te wisselen waarmee ze hun werk beter konden doen. Die simpele ingreep heeft het bedrijf uiteindelijk een omzetverhoging van vijftien miljoen dollar op jaarbasis opgeleverd. Daaruit blijkt dat productiviteit en samenwerking niet alleen gemeten, maar ook gestuurd kunnen worden.
Dat doet denken aan de pogingen van managementpionier Frederick Taylor om honderd jaar geleden de productiviteit van fabrieksarbeiders systematisch op te schroeven. Dat leidde uiteindelijk tot doorgeschoten situaties waarin werknemers behandeld werden als machines. Bent u niet bezorgd dat sociale natuurkunde tot een digitaal Taylorisme leidt?
Dat risico bestaat, ja. Taylors pogingen om de fabrieksvloer zo efficiënt mogelijk in te richten was een goede ontwikkeling, maar nadat het menselijke aspect uit het management verdween ging er een hoop goodwill verloren. Ik twijfel er geen moment aan dat sommige managers domme dingen gaan doen met onze inzichten. Maar als er iets gemeten moet worden, dan zijn het de leiders, en niet de werknemers. Ondernemingen verspillen jaarlijks bijvoorbeeld miljarden aan fusies en overnames omdat de bestuurders van beide organisaties onverenigbaar zijn en niet met elkaar communiceren. Het zou veel beter zijn als ze eerst een maand lang een sociometrische badge zouden dragen om te kijken of ze überhaupt met elkaar kunnen samenwerken. Is dat niet het geval, dan kun je er maar beter meteen de stekker uittrekken.
Toch zullen veel mensen een ongemakkelijk gevoel bij big data blijven houden, helemaal na de afluisterschandalen van de Amerikaanse overheid.
Daarom pleit ik voor een New Deal voor Data, waarin het gebruik van onze gegevens wordt gereguleerd met strikte privacyregels. Daarnaast hebben we nieuwe software nodig om ervoor te zorgen dat het niet meer zo makkelijk is om data te stelen. Burgers hebben op dit moment geen echte macht in de digitale wereld. De situatie is wat dat betreft te vergelijken met de Middeleeuwen, waarin landheren het voor het zeggen hebben en de rest van de maatschappij bestaat uit horigen. Ik ben er echter van overtuigd dat we naar een situatie gaan waarbij bedrijven en overheden accepteren dat data persoonlijk eigendom zijn van de consument en de burger, en dat ze er alleen gebruik van mogen maken met expliciete toestemming.
Zou het echt?
Waarom niet? Banken en ziekenhuizen hebben ook privacygevoelige gegevens over ons die ze niet zomaar prijsgeven. En als de financiële sector die verantwoordelijkheid aankan, moet de rest van het bedrijfsleven daar toch ook in kunnen slagen.
Over Jeroen Ansink
Jeroen Ansink is journalist in New York. Hij schrijft en schreef onder meer voor HP/De Tijd, Elsevier Weekly Magazine en Fortune.com. Voor Managementboek schrijft hij interviews. Ansink voltooide een vrij doctoraal in de Letteren aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en behaalde het certificaat Business Journalism aan de Wharton Business School aan de Universiteit van Pennsylvania.