Daarom is een grondige analyse van het terrein en inzicht in de instrumenten van strategisch informatiemanagement voor managers belangrijk. Heeft strategisch informatiemanagement als discipline bestaansrecht of gaat het om een modieuze verpakking? Gezaghebbende overzichtswerken zijn er nog niet. Reden te meer het boek van McGee en Prusak nader te bezien. Strategisch informatiemanagement kan vanuit twee invalshoeken benaderd worden: strategisch informatiemanagement als doel op zichzelf en strategisch informatiemanagement als middel voor een ander doel. Strategisch informatiemanagement als doel gaat over de wijze waarop informatie wordt beheerd.
Deze benadering richt zich vooral op de efficiency-vraag. Welke beheersinstrumenten kunnen als strategisch worden aangemerkt? Wat is het belang van deze benadering en wat zijn de resultaten? Strategisch informatiemanagement als middel gaat vooral over effectiviteit, over informatie als strategisch wapen. Hoe kan met informatie een dominante positie in een markt verworven of verdedigd worden? Wat zijn de resultaten van deze benadering? Hoewel deze benaderingen elk een eigen doelgroep lijkt te hebben maken McGee en Prusak geen onderscheid. Zij richten zich in hun samenvattende boodschap (zie blz. 30) tot leidinggevenden in het algemeen: '(...) Daarom moeten leidinggevenden expliciet bepalen welke rol informatie zal spelen in de concurrentiestrategie van hun bedrijf.' Het boek bestaat uit vier delen en een bibliografisch essay. Deel I is de inleiding en geeft een opsomming van de in de andere delen aan de orde komende aspecten. In Deel II staan twee aspecten centraal: hoe kan informatie iets toevoegen aan een product of bijdragen aan een kerncompetentie van een organisatie en hoe kan men inspelen op elektronisch zakendoen? In deel III wordt de betekenis aangeduid die informatie kan hebben voor onderlinge afstemming van processen en aktiviteiten op elkaar. McGee en Prusak noemen in dit verband niet alleen het identificeren en expliciet beheren van kritische bedrijfsgegevens, maar ook houdingen en politieke bedoelingen waarmee mensen informatie gebruiken. In Deel IV gaat over managementinformatie-systemen. Hoe kunnen deze in plaats van teveel gegevens een beter geïnformeerde besluitvorming opleveren? In dit verband wordt een uitstapje gemaakt naar de betekenis van informatie voor de lerende organisatie. In het bibliografische essay geven McGee en Prusak aan welke literatuur hen heeft geïnspireerd. Het boek stelt op verschillende manieren teleur. McGee en Prusak maken het strategisch wapen informatie niet beter hanteerbaar. Zij geven geen inzicht in voor managers bruikbare instrumenten. Ook het bestaansrecht van strategisch informatiemanagement als aparte discipline wordt niet duidelijk. Jammer voor dit jonge vakgebied dat op zoek is naar een eigen identiteit. Is het boek dan wel geschikt als inleidend werk voor een algemene oriëntatie? Ik vind van niet. Een overmatig gebruik van abstracte woorden leidt vaak tot moeilijk te begrijpen zinnen. Slordige verwijzingen (zelfs de nummering van de delen wijkt af van verwijzingen daarnaar in de inleiding) verraden haastwerk. Bij de meeste onderwerpen komen McGee en Prusak niet verder dan oppervlakkige aanduidingen met veel herhalingen. Zij maken niet duidelijk hoe zij tot deze selectie van aandachtspunten zijn gekomen, wat nu wel en wat niet tot het terrein van strategisch informatiemanagement hoort. Niet voor iedereen zal het vanzelfsprekend zijn, dat de rol van informatie voor de lerende organisatie of interne managementinformatie en -rapportage aspecten zijn van strategisch informatiemanagement. Geen aanrader dus. Het meest bruikbaar vind ik nog het afsluitende bibliografisch essay. Voor een manager met een vluchtige interesse en weinig tijd worden in amper 9 bladzijden enkele vaak genoemde boeken in een wat groter verband geplaatst.
Over Jan Grijpink
Prof. dr mr J. H.A.M. (Jan) Grijpink (1946) studeerde Economie (1969) en Rechten (1971) aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 1976 rondde hij met succes de tweejarige Interacademiale Opleiding Organisatiekunde af. De doctorsgraad werd hem in 1997 door de Technische Universiteit Eindhoven verleend, op basis van zijn proefschrift Keteninformatisering. Hij is raadadviseur bij de directie Algemene Justitiële Strategie van het ministerie van Justitie met als speciaal werkterrein informatiestrategie. In maart 2004 werd hij benoemd tot (parttime) bijzonder hoogleraar Informatiekunde aan de Faculteit Bètawetenschappen van de Universiteit Utrecht, mede ten behoeve van de Faculteit Rechtsgeleerdheid, met als leeropdracht Keteninformatisering in de Rechtstaat. Hij is tevens parttime als senior-adviseur verbonden aan Het Expertise Centrum te Den Haag Hij is lid van de Raad van Beroep van de Orde van Organisatieadiviseurs en de Raad van Organisatie-adviesbureaus, voorzitter van het bestuur van het Nederlands Biometrie Forum en voorzitter van de Raad van Toezicht van de Stichting ZorgTTP. Hij geeft regelmatig lezingen en workshops en publiceert in binnen- en buitenland.