Nogmaals, het boek gaat er niet expliciet over. Het gaat over iets veel fundamentelers. Het gaat over de vraag welke ijzeren logica ons gebracht heeft op het punt in de tijd waarin de menselijke samenleving een niet eerder vertoonde complexiteit vertoont. En bezig is weer een grote, met veel chaos gepaard gaande, stap te zetten in de richting van de eindbestemming van de menselijke beschaving. Een tijd van globalisering en de in dat proces onmisbare anti-globalisten, het ontstaan van een Global Village en tegelijkertijd de opkomst van nieuw tribalisme, een tijd waarin alles de achtertuin is geworden van de laatst resterende supermacht. Op dat laatste punt vormt 'Non Zero' ook een prachtig leerstuk voor de Bush-administration. De storm voor de stilte, noem Wright de tijd waarin we leven. Wright laat zijn licht over de wereldgeschiedenis schijnen in drie delen. In deel 1 en 2 beschrijft hij achtereenvolgens de culturele evolutie (een korte geschiedenis van de mensheid) en de biologische evolutie waaruit deze is voortgekomen (een korte geschiedenis van het organisch leven). Om tenslotte in deel 3 losjes de periode Van nu tot in de eeuwigheid te behandelen. En hij doet dat vanuit één helder principe: Non Zero. Non-zeroness - in het Nederlands zo mogelijk nog lelijker aangeduid als niet-nulsomheid - is een systeemtheoretisch principe. Het komt meer precies uit de speltheorie van John von Neumann en Oskar Morgenstern. Bekend geworden is het prisoners dilemma, waarbij de uitkomst voor de deelnemers of absoluut positief (+1) of absoluut negatief (-1) was, maar nooit iets daar tussenin. Laat staan nul. In 1970, toen de drie astronauten van de Apollo 13 erachter probeerden te komen hoe ze hun gestrande ruimteschip weer terug op aarde moesten krijgen, speelden ze een volstrekt niet-nulsom-spel, omdat de uitkomst ofwel voor alle drie even goed ofwel even slecht zou zijn. In volkomen nulsom-spellen is de opbrengst van de ene speler het tegengestelde van de opbrengst van de andere speler; de winst van de een is precies gelijk aan het verlies van de ander. Bij niet-nulsom-spellen hoeft de winst van de ene speler geen slecht nieuws voor de andere speler(s) te zijn. Bij sterke niet-nulsom-spellen overlappen de belangen van de spelers elkaar zelfs volledig. Het spelen van niet-nulsom-spellen zit ons volgens Wright in het bloed. Vergelijk het met de aanschaf van een auto. U en de dealer spelen in beginsel een niet-nulsomspel; u wilt mobiliteit en hij wil omzet. Maar binnen de grenzen van dit niet-nulsom-spel speelt u beiden een nulsom-spel: u wilt zo weinig mogelijk betalen en de dealer wil een zo goed mogelijke prijs. Er zijn verschillende prijzen waarbij u beiden uiteengaat met een goed gevoel, de prijzen die liggen binnen de grenzen van het niet-nulsom-spel. Ook bij het accepteren van hiërarchie (ook zoiets dat ons volgens Wright in de genen zit) is sprake van een niet-nulsom-spel, waarbinnen - net zoals in het geval van u en de autodealer - een der partijen het nulsom-spel te ver kan doorvoeren. Dat is de zogenoemde nulsom-spanning. Deze spanning is een van de twee problemen die zich kunnen voordoen in niet-nulsom-spellen. De ander is parasitisme. Het is niet moeilijk het Non Zero-principe te vertalen naar de praktijk van onze organisaties. Maar Wrights ambities liggen veel hoger; hij is immers uit op de logica van de menselijke bestemming. Op honderden situaties laat hij zijn principe los, waardoor uiteindelijk een onontkoombaar patroon zichtbaar wordt. Neem de Shoshone indianen, een volk van jager-verzamelaars waarbij de grootste sociale eenheid de familie was. Tot het één keer per jaar tijd was om hazen te vangen. Op dat moment vormden de Shoshones een groot sociaal systeem en ongetwijfeld was de leiding daarvan in handen van de bezitter van het daarbij onmisbare kapitaalgoed, het hazennet. Dankzij hun tijdelijke onderworpenheid aan deze big man kon elke familie vele malen meer hazen vangen; een fraai voorbeeld van een niet-nulsom-spel. Door de eeuwen heen hebben deze big men zich ingespannen om hun positie te bestendigen. En zolang zij dat deden binnen de grenzen van het niet-nulsom-spel ging dat goed. Zij vormden een veiligheidsnet, aangeduid als sociale zekerheid, levensverzekering of spaarrekening voor magere tijden. En de feesten van deze big men zijn niet anders dan manieren om hun goedgeefsheid in de geheugens te griffen van de feestgangers. De big men maakten complexere samenlevingen mogelijk. Telkens is er sprake van een technologische vondst en telkens wordt die gevolgd door een hogere sociale complexiteit, die dan weer de ontwikkeling van nieuwe technologie in de hand werkt. Dit is de ruggengraat van Wrights redenatie.Hoe meer mensen, hoe meer cultuur; hoe meer cultuur, hoe meer mensen. De wet van de wederzijdse positieve terugkoppeling. En hij citeert uit 'Wealth of Nations' van Adam Smith als hij stelt dat twee factoren in het bijzonder de (economische) ontwikkelingen in de hand werken. Eén is goedkoop vervoer. De tweede is goedkope communicatie. Gegeven een vriendelijk leefmilieu en een millennium of twee schijnt wijdverbreide landbouw de sociale organisatie het tijdperk van het hoofdmanschap binnen te stuwen. Hoeveel hebzucht, zo vraagt Wright zich af, konden deze hoofdmannen zich veroorloven voordat hun gedrag zich tegen hen keert? Dat hangt, zo geeft hij zelf het antwoord, voor een deel af van het niveau van culturele en vooral technologische evolutie. Alle gewelddadigheid en ongelijkheid van het hoofdmanschap als bestuurssysteem werd goedgemaakt doordat het mogelijk werd steeds meer zielen op de planeet te stouwen. Landbouw was de eerste informatierevolutie (doordat mensen dicht op elkaar woonden, reisde informatie gemakkelijk), de pony-expresse van Djengis Khan de tweede. Die pony-expresse was in die tijd de snelste grootschalige technologie voor informatieverwerking en maakte plundering mogelijk op een tot dan toe ongekende schaal. De volgende informatierevolutie werd ingeluid door de ontwikkeling van het schrift, dat door de mensheid tenminste drie keer onafhankelijk van elkaar is uitgevonden. Het schrift overwon de informatiebarrière en de vertrouwensbarrière doordat het contracten en rechtssystemen mogelijk maakte. Geld is in die zin eveneens een informatietechnologie. Op deze manier loopt Wright met ons de wereldgeschiedenis door. Je ziet hem al lezende als het ware door de kamer ijsberen, het ene inzicht na het andere aan zijn dicteerapparaat toevertrouwend. Dat levert levendige taal op en een stortvloed aan ideeën, maar naar de rode draad is het af en toe een beetje zoeken. Het inzicht ontwikkelt zich kennelijk met het schrijven en krijgt geen kans om echt te rijpen. Maar door de energie van het betoog en het enorme aantal voorbeelden, wordt het beeld toch erg duidelijk en toont Wright aan dat alle dingen die gezegd zijn over de nieuwe economie en zo, helemaal niet nieuw zijn. Zo klopte de 'death of distance' twee millennia geleden ook al toen zich de zijderoute begon af te tekenen, is de ratio toegevoegde waarde/gewicht van een product of technologie al sinds mensenheugenis aan het stijgen, zijn nieuwe communicatietechnologieën aanvankelijk voor de weinigen (broadcasting), maar eindigen zij consequent voor de velen (narrowcasting). En steeds en steeds, zo benadrukt Wright, wordt het sociale systeem complexer en overleeft elke vorm van onvrijheid zichzelf. De geschiedenis, aldus de auteur, heeft steeds weer opnieuw de niet-nulsom-situatie naar een hoger plan getild. Ook in het deel over de biologische evolutie beweert de hardcore evolutionist die Wright voortdurend zegt te zijn, dat niet concurrentie maar coöperatie de formatieve kracht is. Sinds het ontstaan van de oersoep heeft informatietechnologie de spil gevormd waar alles om draaide. Van DNA tot hersenen tot internet blijven informatieverwerkende systemen steeds grotere informatieverwerkende systemen produceren en worden ze erin opgenomen. Drie miljard jaar evolutie (ik spring maar meteen over naar deel 3) betekent drie miljard jaar toename van complexiteit. Het is een proces van epigenese, de ontplooiing van een mechanisme (waarbij de hardcore evolutionist best bereid is er het Goddelijke van in te zien). En dat ene mechanisme is niet de menselijke soort, maar eerder de hele biosfeer, die alle soorten omvat. De menselijke soort is slechts het zich ontwikkelende brein van de biosfeer. Zoals het zich ontwikkelende brein van een organisme steeds meer het lichaam gaat besturen, zo heeft de menselijke soort - ten goede of ten kwade - zeggenschap gekregen over de biosfeer. Blijft de vraag hoe de organismen die wij organisaties noemen en die deel uitmaken van het organisme biosfeer zich gaan aanpassen of zelfs gaan bijdragen aan deze situatie van supercomplexiteit. Blijven we tam en blijven we streven naar voorspelbaarheid? Of zien we het onvermijdelijke onder ogen en gaan we aan de slag om veel complexere niet-nulsom-spellen te spelen dan de huidige managementmethoden toestaan? In dat geval moeten we de lessen nemen uit drie miljard jaar non-zeroness en vrijheid van handelen, vrijheid om naar beste vermogen het niet-nulsom-spel te spelen, tot uitgangspunt nemen.
Over Harold Janssen
Harold Janssen is organisatieactivist en helpt organisaties de toekomst toe te laten. Hij is auteur en als adviseur werkzaam bij DeLimes, Nieuw Rijnlands Organiseren.