Grootens gaat in zijn boek stevige kwalificaties niet uit de weg. Al in de inleiding maakt hij gewag van het ‘wangedrag’ van de moderne leidinggevende dat hij aan de kaak wil stellen. ‘Leidinggeven is te eenvoudig om ingewikkeld te maken’ is zijn credo. Wat Grootens betreft hoeft er over leidinggeven niet moeilijk gedaan te worden: ‘je vertelt wat je van je mensen verwacht, je geeft hier terugkoppeling op en wanneer het niet loopt zoals het zou moeten lopen, dan ga je met mensen praten.’
De materie die Grootens behandelt - hoe houd ik mijn medewerkers gemotiveerd, hoe kan ik ze laten samenwerken zoals ik dat wil, enzovoort - is niet nieuw. De schrijver is zich daarvan bewust: ‘U weet het eigenlijk wel, maar u bent vergeten dat u het weet.’ Zijn aanpak is niettemin prettig verfrissend. In een heldere stijl laat hij middels twee fictieve managers, Jos en Sjoerd, zien hoe het vooral niet moet. Het gedrag van Jos en Sjoerd, geheel gebaseerd op de praktijk zoals Grootens die vrijwel dagelijks tegenkomt, vormt de kapstok waar de auteur zijn visie aan ophangt. Opvallend is zijn afkeer van competentieprofielen en de ‘acroniemencultuur’ van POP’s, PAP’s en KPI’s. Grootens laat zien over gevoel voor humor te beschikken door, nogal tongue in cheek, niettemin zijn zelfbedachte SMURF-doelen te introduceren, alsmede zijn methodiek rond de vijf W’s, waarmee hij alsnog aansluiting vindt bij het gilde der typische managementschrijvers.
Het recht op een baas is een vlotgeschreven, bij vlagen grappig boek, waarin Grootens overtuigend laat zien dat een goede manager al een heel eind komt als hij zijn werknemers behandelt zoals hij zelf behandeld wenst te worden.