Je kunt het niet vermijden om je beroemde naam erfelijk over te dragen, maar hoe moet dat met rijkdom en maatschappelijke positie? Het idee van een dynastie, schreef de Amerikaanse correspondent van ‘NRC Handelsblad’, is eigenlijk on-Amerikaans: ‘In het zelfbeeld van het land draait alles om verdienste, en mag afkomst nooit een basis zijn om iemand te beoordelen.’ Daarom was Obama voor sommige conservatieven ook zo’n aantrekkelijke kandidaat. Beleggerskoning Warren Buffett schonk bijna zijn gehele vermogen aan goede doelen, onder het motto dat zijn familieleden net als hijzelf (zo beweerde hij althans) ‘een gloeiende hekel hadden aan het Europese idee dat kinderen kunnen profiteren van de prestaties van hun ouders’.
In een individualiserende samenleving staat de ouderwetse familieband onder druk. De huishoudensverdunning, zoals dat in de CBS-statistieken heet, schrijdt met rasse schreden voort. Het aantal alleenstaanden groeit spectaculair, en zal verder toenemen van 2,6 miljoen nu tot 3,6 miljoen in 2050. De grote historische trend voert ons van de ‘extended family’ met drie generaties onder één dak via het kerngezin naar nieuwe ‘lichte’ gemeenschappen, zoals vriendschapsnetwerken, waarbij de individuele speelruimte (nog) groter is. Juist omdat je je familie niet kunt uitkiezen, worden familieleden steeds meer langs de meetlat van de vriendschap gelegd (‘mijn ouders zijn mijn beste vrienden’). Niet voor niets was ‘Friends’ jarenlang een van de best bekeken soaps: hier werd een nieuwe soort vriendschapsfamilie uitgevonden, een ‘urban tribe’ van loslopende maar toch saamhorige individuen.
Voor mijn lang overleden tante Agnes markeerde het criterium van de bloedverwantschap nog een principiële grens tussen het eigene en het vreemde: ‘die is geen familie, die is niet te vertrouwen’. Mijn ouders gingen in de jaren zestig deel uitmaken van een katholieke praatgroep, Ecclesia geheten, waarin zij met een drietal andere echtparen uit de parochie samenkwamen om zaken des geloofs te bespreken. Die groep groeide in de loop der tijd uit tot een vriendengroep, die voor mijn ouders een belangrijke emotionele aanvulling werd op de familiebanden. In mijn eigen generatie is het vriendschapcriterium nog belangrijker geworden en schaam je je niet langer voor het feit dat je met bloedverwanten minder goed kunt opschieten dan met vrienden en kennissen.
Internetwerken als Hyves en Facebook zetten die trend voort. De familiecultuur wijkt steeds meer voor de mediacultuur, waarbij de kring van virtuele ‘mediavrienden’ deels in de plaats komt van de fysieke familiekring. ‘Friends’ liet ook zien hoe belangrijk celebrities zijn geworden als quasi-kennissen die je huiskamer binnenvallen en die je bijna dagelijks volgt. Media compenseren daarmee voor een deel het verlies aan dichtheid van sociale verbanden dat optreedt in een individualiserende cultuur. Mensen kunnen individueel meer ruimte nemen omdat zij via hun mobieltje en internet op grotere afstanden in vrijwel onafgebroken contact met elkaar kunnen staan. De klachten over de ‘doorgeschoten’ individualisering en de noodzaak van herstel van saamhorigheid en sociale cohesie klinken dus wat overdreven als je ziet dat ‘de boel’ letterlijk door tal van communicatiemiddelen bij elkaar wordt gehouden.
Door elkaar opvolgende intieme verhoudingen en ‘vriendschappelijke’ scheidingen ontstaan nieuwe ‘keuzefamilies’, ‘patchwork’-gezinnen en netwerken van ‘exen’ die de banden van het bloed letterlijk verdunnen. Terwijl in premoderne maatschappijen de vriendschapsbanden nog worden gemodelleerd naar die van de bloedverwantschap (‘bloedbroeders’), is dat in moderne samenlevingen omgekeerd. Daarom hebben kinderen die opgroeien in familiegerichte dorpsculturen het ook zo moeilijk in een urbane samenleving als de onze. In de stad kom je vooral vreemden tegen en moet je met die vreemden leren omgaan: die diversiteit en variatie zijn juist het aantrekkelijke van de ‘urban cool’.
Familie- en verwantschapsmetaforen domineren ook in het debat over nationale (bloed en bodem) en religieuze bindingen (wij zijn allen kinderen van God). In ons vader- of moederland delen wij in de natuurlijke broederschap van leden van dezelfde volksstam. Het volksdenken gaat uit van bloed en erfelijkheid en scheidt daarmee het volkseigene scherp van het volksvreemde. God, Nederland en Oranje verwijzen alledrie naar familieverbanden: van rechtgelovigen, van volksgenoten en van de koninklijke dynastie die onze volkseenheid symboliseert. Nationalisme is een krampachtige poging om het familiegevoel vast te houden in een samenleving van lossere verbanden en lichtere tradities.
Niemand kan zonder familie: je wordt er letterlijk in geboren. Je herkomst ligt vast: je kunt je ouders nu eenmaal niet uitzoeken. Maar herkomst is geen toekomst. In een individualistische samenleving is het hiaat tussen beide groter en kunnen ontwikkelingskansen beter worden benut. De familielijn kan worden onderbroken, je kunt ontkomen aan de dwang van de erfelijkheid. Je familienaam is geen eigennaam: die kun je ook zelf maken.
‘Bloed is dikker dan water’, luidt een bekend gezegde uit traditionele, dynastieke culturen. Bloedverdunning, verwatering van afkomst, is de belofte van een cultuur waarin geestverwantschap, vriendschap en nieuwsgierigheid naar het vreemde belangrijker zijn dan de harde, exclusieve verwantschap van bloed en bodem.
Over Dick Pels
Socioloog en filosoof Dick Pels is essayist voor onder andere NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Groene Amsterdammer en Hollands Diep. Hij is (hoofd)docent maatschappijtheorie en sociale filosofie aan de universiteiten van Amsterdam en Groningen. Daarnaast is hij een van de oprichters van de progressieve denktank Waterland.