Op werkdagen voor 23:00 besteld, morgen in huis Gratis verzending vanaf €20

Achtergrond

Deugt de burger?

We staan er niet bij stil, maar wie ‘even boodschappen doet’ heeft zich te houden aan tientallen regels en omgangsvormen. Van betaald parkeren tot ‘dank je wel’ zeggen bij de kassa. De publieke ruimte is nagenoeg dichtgeregeld. En toch zijn we terug bij waar de klassieken ooit begonnen. Het definiëren van de deugden.

Steven de Jong | 21 maart 2008 | 8-11 minuten leestijd

Deugt de burger eigenlijk wel? Die vraag legde de Nationale Ombudsman neer bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie. Jazeker, concludeerde dit instituut. In 2006 is slechts 1,34% gepakt of bekend geraakt bij het Openbaar Ministerie vanwege een misdrijf.

Absolute grens tussen deugd en ondeugd

"Dat betekent dat op jaarbasis ruim 98% van de burgers deugt", merkte de Ombudsman fier op in haar jaarverslag over 2007. Om vervolgens de overheid er van langs te geven. “Bij beleidsvorming wordt zelden rekening gehouden met het feit dat naar verhouding zo weinig burgers niet deugen. Ten onrechte, want de burger verdient vertrouwen.” Deugdzaam zijn wordt hier gelijkgesteld aan het niet overtreden van wetten en regels: het Wetboek als absolute grens tussen deugd en ondeugd.

Het denkkader van de klassieken

De deugdenethiek, daarentegen, heeft niet zoveel op met meetbare indicatoren als criminaliteit. Deze leer stelt het praktisch handelen boven wetten en regels en hanteert de klassieke en theologische deugden als denkkader. Klassieke deugden zijn bijvoorbeeld voorzichtigheid, rechtvaardigheid, gematigdheid en moed. De laatste riep Aristoteles uit tot voornaamste deugd. Hij stelde dat de deugd een karaktereigenschap is. Moed als onontbeerlijke eigenschap op het slagveld, de bereidheid om je leven op te offeren voor de gemeenschap.

Thomas van Aquino benoemde in de dertiende eeuw de drie deugden van het christendom; geloof, hoop en liefde. Hij stond aan de basis van de redenerende theologie en maakte als eerste theoloog onderscheid tussen het goddelijke en het menselijke recht. Voor zijn tijd was hij een verlichte geest: het menselijke recht dat uit de rede voortkomt hoefde volgens hem niet te wijken voor Gods genade.

Deugd weer in het middelpunt van de belangstelling

De deugd, gedefinieerd als het goed zijn in zedelijke zin, staat in het Nederland van de jaren nul weer in het centrum van de belangstelling. Met dank aan de kabinetten Balkenende I, II, III en IV. De regering die normen- en waarden tot onderwerp van publiek debat heeft gemaakt en burgers aanspoort om samen te bepalen wat goed is, of beter gezegd: wat burgerschap is. Krachten achter dit debat zijn de problemen rondom integratie en de zogenaamde verloedering van de samenleving. De kern: wetten en regels zijn niet voldoende, er is meer nodig voor een prettige samenleving, nieuwe afspraken moeten worden gemaakt.

Vrijheidsbeleving van het afgekeurde gedrag

Waar deugden een universeel karakter uitademen, daar zijn afspraken – veelal gebaseerd op deugden – plaatsgebonden. Dat leidt weleens tot onaangename tegenstellingen. De botsing van culturen bijvoorbeeld, zoals die optreden bij migratie, maar ook in de dagelijkse praktijk. Zo vertelde een bevriende hotelmedewerker mij eens mee dat zijn baas de kosten van bevuilde kamers declareerde bij het bedrijf waar zijn zakelijke gasten werkzaam zijn. Een grotere vernedering – dus straf – is niet denkbaar. ‘Zeg Jan, hoe zit dat met die volgekotste plee, die kapotte spiegel en die flessen wijn waar je het vloerkleed mee besmeurd hebt?’ Dat valt niet uit te leggen als registeraccountant van een gerenommeerd kantoor.

Dit voorbeeld gaat over keurige, ogenschijnlijk deugdzame burgers die zich, eenmaal ontdaan van bedrijfscodes en algemene fatsoensnormen, overleveren aan uitbundig gedrag in de hoop dat hun corrigerende omgeving, hun natuurlijke habitat, er niet mee geconfronteerd wordt. Het is de vrijheidsbeleving van het onaangepaste, afgekeurde gedrag.

Een meer georganiseerde vorm van deze uitlaatklep vinden we in het hooliganisme. Volgens Paul van Gageldonk (‘Hand in Hand’, 2006) bevinden zich tussen dit schorem van kleine criminelen ook keurige huisvaders. Datzelfde contrast hebben de makers van ‘Green Street Hooligans’ in 2006 op het witte doek gebracht. De hoofdpersoon, een van Harvard afgetrapte student journalistiek, wordt gegrepen door oerwaarden als loyaliteit, eer en eigenwaarden. Dat de uiting van die waarde de norm ‘stand your ground and fight’ betekent is slechts bijzaak. Dat krijgt hij ook te horen van een bendelid, een geschiedenisleraar die in het weekend zonder gewetenswroeging een knuppel in de schouder van een rivaliserende hooligan legt. Zolang zijn leven als brave dorpsonderwijzer maar niet verstrengeld raakt met de erecodes van de hooligans is er geen probleem.

Bevrediging van impulsief opkomende behoeften

Met een beetje compassie kun je de parttime hooligans en misdragende zakenmensen vitaliteit toedichten. Zij bezitten het vermogen zich aan te passen aan een andere omgeving, hun normen- en waardepatroon 180 graden te draaien. De filosoof Immanuel Kant (1724-1804) zou hen echter beschuldigen van nihilisme. Nihilisme, niet zoals Nietzsche het bedoelde of zoals het later door filosofen is ingekleed, maar zoals het in de volksmond beklonken ligt: het onvermogen of de onwil om een eigen moraal te ontwikkelen en daar naar te handelen. Ofwel, een totaal gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef gestoeld op een continu bevrediging van impulsief opkomende behoeften.

Nadenken over consequenties van handelen

Kant propageerde het zedelijk bewustzijn. Dat ieder mens over de consequenties van zijn handelen moet nadenken. Niet op het causale, maar op het universele niveau. Over wat er zou gebeuren als jouw handelen tot algemene wet wordt verklaard. Denk bijvoorbeeld aan het lenen van geld in de wetenschap dat je het niet terug kunt betalen. Kun je het dan maken een belofte te doen die je niet kunt nakomen? In Kants ogen niet: dat zou betekenen dat de belofte, in welke situatie dan ook, aan betekenis verliest.

De Duitse filosoof had ook een praktische aansporing voor zijn allesomvattende leefregel, beter bekend als de categorisch imperatief. “Handel zo dat je de mensheid, zowel in je eigen persoon als in de persoon van ieder ander tegelijkertijd altijd ook als doel en nooit alleen als middel gebruikt.” Om kort te gaan: Kant waarschuwt dat het individu op een zeker moment altijd de rekening gepresenteerd zal krijgen, en dat dat moment niet hoeft samen te vallen met de situatie waarin het individu zich heeft misdragen. Zoals de hotelgast die op zijn werk wordt geconfronteerd met de verbouwde hotelkamer.

Rijk der Doeleinden

In het dagelijks leven wordt de leefregel van Kant met voeten getreden. Het voordringen bij de kassa, luid bellen in de trein, het bevuilen van de straat. In al deze situaties gebruikt de mens zijn omgeving als middel. In het meest negatieve scenario leidt dit tot wat we ook wel de ‘verloedering van de samenleving’ noemen. Precies het tegenovergestelde van wat Kant beoogde: een Rijk der Doeleinden. Een soort hogere, morele wereld die de zintuiglijke werkelijkheid overstijgt. De hemel op aarde, voor wie Kants gedachtegang als iets religieus ervaart.

Calculerende burgers

Goed, even terug naar het hier en nu. Voeten van de bank, en op de grond. Wat Kant nastreeft is in de taal van politici en beleidsmakers gewoon ‘goed burgerschap’. Burgerschap als gedeeld geweten, een gedeeld bewustzijn. En burgerschap als een stukje identiteit van eenieder. De Sire-kreet ‘De maatschappij dat ben jij’ is daar een treffend voorbeeld van.

Dat burgerschap komt echter niet vanzelf tot stand. Waar Kant dogmatisch was in zijn persoonlijk geweten, daar zijn burgers vooral calculerend. In de auto houden zij zich in de regel aan de maximumsnelheid, maar als er haast in het spel is schiet de meter zonder pardon in de verboden zone. Bij haast, zo moet de redenering zijn, is het dan niet in het eigenbelang om het algemeen belang te dienen. Aan Kants bewering dat het altijd in het eigenbelang is om het algemeen te dienen, hebben zij een broertje dood.

Corrigerende burgers

Getuige de flitsmeldingen op de radio en navigatiesystemen, laten burgers zich veel gelegen aan het corrigerende vermogen van de omgeving. Soms in de rol van de staat, als vertegenwoordigend orgaan, soms in de rol van medeburgers. Een voorbeeld: op 11 maart 2008 riep NS-directeur Aad Veenman in dagblad De Pers reizigers op om actiever op te treden tegen ordeverstorend gedrag. En dan met name luid bellen. Dat is volgens de Consumentenbond ergernis nummer één is in de trein. “Als u ziet hoeveel mensen om een beller heen zitten en hoeveel keer de conducteur voorbijkomt, dan is het het meest effectief als de omgeving dat doet”, zei Veenman tegen de verslaggever. De NS-topman zegt een toename te zien in het aantal mensen dat anderen corrigeert, vooral in de stiltecoupe. “Mensen zeggen gewoon: u heeft het niet in de gaten maar het is een stiltecoupé.”

De geschiedenis leert dat dit helpt. Ooit heeft er in Engeland bijvoorbeeld iemand besloten dat men op de roltrap aan de rechterkant stil mag staan en links mag inhalen. Bordjes zijn daarvoor niet nodig. Wie toch links stil staat, voelt namelijk de woedende ogen in zijn rug priemen en kan er donder op zeggen dat hij op zijn schouder getikt wordt.

Toch blijven we met een probleem zitten. Burgerschap is niet zomaar de overtreffende trap van wet- en regelgeving. Het laatste is repressief, terwijl het eerste zowel actief (moeite doen om deugdzaam te zijn) en passief (niet buiten de groep vallen) is. Volgens de Nationale Ombudsman kan een te harde aanpak burgers zelfs van het burgerschap afdrijven. Als de overheid continu spreekt van ‘lik-op-stuk’-beleid gaan ambtenaren burgers ook ‘lik-op-stuk’ behandelen. Het wantrouwen regeert. Volgens de Ombudsman is dit funest, “want het grootste deel van de mensen deugt”. De kern van de zaak: “Burgerschap kan zich alleen ontwikkelen wanneer de burger op een waardige wijze wordt aangesproken en betrokken wordt bij de publieke zaak.”

Het verzilveren van burgerschap

De Nationale Ombudsman refereert in haar jaarverslag jaloers naar Amerika en Frankrijk. Daar heerst een volkssoevereiniteit van ‘we the people’ en ‘au nom du peuple’, terwijl in Nederland een ‘wij het Nederlandse volk’ ontbreekt. Het vitale burgerschap zoals de Amerikanen en Fransen kennen moet hier verstevigd worden, aldus de Ombudsman. Of, beter gezegd, telkens opnieuw uitgevonden worden. Zijn grote wens laat zich gemakkelijk raden, het prijkt als titel op de cover van het jaarverslag. ‘Burgerschap verzilverd’, als alom aanwezig iets wat nog moet neerdalen in de kleibodem. Een grondgebied dat telkens door nieuwe voeten betreden wordt, waar nieuwe afspraken gemaakt moeten worden.

Over Steven de Jong

Steven de Jong is zelfstandig redacteur (Stevenschrijft.nl) en schrijver van de roman Bezorgde burgers (Lebowksi). In 2023 reageerde hij, namens Stichting Support Stotteren en Start Foundation, op tachtig vacatures met de vraag of de functie ook openstaat voor gekwalificeerde kandidaten die stotteren. Een ontluisterende verkenning waarvan hij verslag doet in De kracht van het verschil (Durden).

Deel dit artikel

Wat vond u van dit artikel?

0
0

Boek bij dit artikel

Populaire producten

    Personen

      Trefwoorden