Een intellectuele biografie? Zo wil Cees Zwart het boek dat Anne Pastors over zijn leven en gedachtengoed heeft geschreven niet noemen. ‘Het woord intellectueel is wat mager’, zegt hij met een knipoog, om te vervolgen: ‘Het woord intellectueel heeft de connotatie van scherpzinnigheid, van hoogstapelarij. Ik heb de pretentie dat het meer moet doen met mensen die het lezen dan alleen het verstand raken. Het boek moet ook hun hart raken. Daarom is intellectuele biografie niet helemaal correct. Het is eerder mijn nalatenschap. In die termen denk ik er ook over. Ik ben nu 83 en dit is mijn geestelijke nalatenschap.’
Ruim vijftig keer hebben ze elkaar gesproken, in het ‘zweetkamertje’ bij Cees Zwart thuis in Zutphen, telkens drie uur lang. De setting was elke keer dezelfde: Zwart in zijn leunstoel naast zijn boekenkast, Pastors in een leunstoel naast het raam. Pastors nam alle gesprekken op. Ze beschouwde het als haar taak het gedachtengoed te ontsluieren voor een breder publiek. ‘We zijn begonnen met het levensverhaal van Cees en tijdens het vertellen heb ik steeds notities gemaakt, haakjes die vooruit wezen naar zijn ideeën. Het idee om het boek in tweeën te delen, met eerst het levensverhaal en vervolgens het samenlevingsverhaal, hadden we vrij snel te pakken. Maar welke onderwerpen aan bod moesten komen was een gezamenlijke zoektocht. Cees zag een boek van 600 à 800 pagina’s voor zich. Maar dat lezen mensen niet meer tegenwoordig, het moest korter. En om het goed te kunnen duiden voor het bredere publiek, moest ik kunnen begrijpen wat er in het boek kwam.’
Basis van de vakuitoefening
Cees Zwart was hoogleraar Sociale pedagogiek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en hoogleraar Organisatieontwikkeling en menselijke kwaliteit aan de Katholieke Universiteit Brabant (Tias Business School). Al in de jaren vijftig raakte hij betrokken bij het NPI, het Nederlands Pedagogisch Instituut, een van de eerste adviesbureaus in Nederland met focus op de lerende organisatie. Hij kwam er terecht in de voetsporen van zijn leermeester Bernard Lievegoed. Lievegoed was een door Rudolf Steiner geïnspireerde arts die zijn werkzaamheden na de Tweede Wereldoorlog van de medisch-therapeutische sfeer verlegde naar het therapeutische in het bedrijfsleven, legt Zwart uit. ‘Hij had gevoel voor en was begaan met de noden van mensen.’ Het NPI was voor Zwart de bakermat van zijn professionele ontwikkeling als organisatieontwikkelaar. ‘Ik heb daar de concepten mee helpen ontwikkelen die de basis van de vakuitoefening zijn’, vertelt hij. ‘Het begrip transformatie, maar ook ideeën over ontwikkeling, leiderschap en samenwerking, zijn dingen die we daar ontwikkeld hebben. Die geven mij tot op de dag van vandaag het gevoel dat ik goed in het vak sta. Een ander belangrijk aspect is dat wij elkaar bij het NPI altijd de maat namen. Als adviseurs vormden wij een ‘learning community’. Je kunt niet bij andere organisaties over sociale vaardigheden praten als je dat niet onderling beoefend hebt, bijvoorbeeld. Je kunt zo’n begrip niet zomaar even ontwikkelen, implementeren en zeggen dat je klaar bent. Die neiging bestaat wel in de veranderkunde, om te werken vanuit een blue-printed-model, met een plan A en een plan B, en vervolgens te zeggen: zo gaan we het doen. Zo werkt het niet in het sociale. Je moet zelf in je eigen innerlijke wereld ervaringen opdoen, die je kunt gebruiken in je professionele werk. Pas dan kun je het waarmaken en is het echt.’
Wereldverbeteraar
Transformatie betekent in het leven en werk van Cees Zwart ‘het kan altijd beter’. Waar veel managementideeën tegenwoordig draaien om het in de markt zetten van een methode, heeft Zwart zijn vizier op de wereld gericht. Niet voor niets heeft het boek dat Pastors schreef de ondertitel ‘Gids voor schalige wereldverbeteraars’ meegekregen. In dat streven is Zwart beïnvloed door Rudolf Steiner, de grondlegger van de antroposofie, die tegenwoordig bij veel mensen alleen nog bekend is van de vrije scholen en het voormalige hoofdkantoor van de NMB in Amsterdam Zuidoost. ‘De antroposofie is voor mij heel vruchtbaar geweest, het is een praktische geesteswetenschap’, zegt Zwart. ‘Dat lijkt een contradictio in terminis, maar dat is het niet. Zweverig? Als je tegenwoordig meer diepgang dan een surfplank hebt, heet dat al snel abstract. Voor mij is dit gedachtegoed juist heel concreet. Je kunt over het intermenselijke filosoferen terwijl je heel concreet bent. Mijn zorg is juist dat dat uit het academische denken verdwijnt. Concreet betekent nu alleen nog maar het platte vlak van de operationele techniek.’
‘Het fenomenale van het werk van Steiner is dat hij niet alleen de principiële achtergronden van de antroposofie uit de doeken heeft gedaan, maar vanuit zijn innerlijke wijsheid mensen veel inzichten heeft verschaft’, vervolgt hij. ‘Steiner heeft grote invloed gehad op het schoolsysteem, op de medische wetenschap, op de landbouw, de architectuur en ook op het sociale leven. Tussen 1919 en 1922, kort na de Eerste Wereldoorlog, heeft hij in Duitsland aanwijzingen gegeven hoe het maatschappelijk bestel in die bizarre toestand van toen heilzaam aangepakt zou kunnen worden. De antroposofie is enerzijds een geweldige schatkamer van ideeën en anderzijds helpt de antroposofie kant mij om mee te werken aan wereldverbetering.’
Duistere broeder
Van de psychotherapeut Erich Neumann, een leerling van Jung die Zwart tijdens zijn studie leerde kennen, heeft hij geleerd dat wij in de ontwikkeling van de mensheid op een keerpunt staan. ‘Tot nu toe stond alles wat samenhing met het in verschijning brengen van de enkele mens op de voorgrond’, legt Zwart uit. ‘Maar er is een wending gaande. Als wij niet als mensheid samen als innerlijk vrij wordende individuen het lot van de samenleving in ons hart sluiten, gaat het mis met de samenleving. Als psychotherapeut voegde hij daar aan toe dat wanneer je daar aan bij wilt dragen en een wereldverbeteraar wilt worden, dat je dan ook met jezelf in gesprek moet gaan. Dat betekent dat je ook je schaduwzijden tegenkomt. Neumann spreekt wel van de duistere broeder in onszelf. Onze taak is die broeder in het licht te zetten.’
Later in zijn leven, op zijn zestigste, leerde Zwart door tussenkomst van zijn schoonmoeder de filosoof Ernst Bloch kennen, de bedenker van das Prinzip Hoffnung. ‘Dat is voor mij ongelooflijk belangrijk geweest, omdat ik daardoor een totaal andere visie heb gekregen op de verhouding tussen verleden en toekomst. Gangbaar is de toekomst altijd in het verlengde te zien van het verleden. Dan kan je met extrapolatie en scenario-ontwikkeling die lijn proberen door te trekken. Maar volgens Bloch is er ook iets in ons leven dat niet uit het verleden doorwerkt, iets wat er nog niet is maar toch werkt. Das objektiv Mögliche, noemt hij dat. Dat is iets dat in de lucht hangt en waar je een neus voor kunt ontwikkelen. Dan kom je in verbinding met hoop. Hoop is de kracht die ons wijst op de mogelijkheid van het goede. En je hebt natuurlijk ook de vrees die ons wijst op de mogelijkheid van het verkeerde. In mijn projectwerk bij de politie heb ik gesurveilleerd met dienders op straat in steden als Amsterdam of Rotterdam. Die agenten voelen aan als er iets broeit. Dat is er, je kunt het niet zien, maar het werkt wel. Dat heb ik kort samengevat van Bloch geleerd.’
Geesten van de ontwrichting
Om zich heen ziet Zwart ook bemoedigende aanwijzingen dat er inderdaad een ommekeer gaande is. Die gaat terug op de val van de Berlijnse muur in 1989 en het instorten van de Sovjet-Unie. ‘De bipolaire wereldorde maakte plaats voor een multipolaire wereldorde, dachten velen. Dat was misschien overdreven, maar veel mensen zagen dat de internationale gemeenschap wakker werd. Daarvoor was de wereld onderverdeeld in good guys en bad guys. Die verhouding kwam in beweging. Alleen: de werkelijkheid is taai. In mijn jargon: er zijn ook machten en krachten in de wereld die er geen belang bij hebben dat de verhoudingen veranderen, net als in de jaren 70. De geesten van de ontwrichting maken het de goede geesten van de vooruitgang heel moeilijk. Dat zie je overal om je heen.’
Hij is nog steeds heel nieuwsgierig, vertelt Zwart. ‘Ik kijk elke dag in de krant of er signalen zijn van een kentering. Enkele weken geleden las ik in Het Financieele Dagblad een artikel dat Shell in toenemende mate moeilijkheden heeft om zijn gebruikelijke aanwas van jonge, hoogopgeleiden op peil te houden. De jongens en meisjes die afstuderen op een van de Fundgruben van Shell, de Technische Universiteit in Delft, zeggen niet graag naar Shell toe te gaan. Ze willen sowieso niet naar een bedrijf toe dat uit oude vaatjes blijft tappen. Letterlijk stond er: “Daar draag je niets bij aan de wereldverbetering.” Fantastisch vind ik dat.’
Zwart is enthousiast over de nieuwe generatie studenten, die zich bekommeren om het lot van de samenleving. ‘Wanneer je die studenten buiten de universiteit tegenkomt, merk je dat zij hele andere dingen met elkaar doen en bespreken. Als je maar even het knopje omdraait, kan je ze ook anders naar een probleem laten kijken. Van Victor Frankl weten we dat er in ieder mens een diep verborgen verlangen naar zingeving bestaat. Dat verwacht ik ook van mensen, dat zij niet in het onbenoembare willen blijven ronddolen, maar dat zij die open ruimte die Anne en ik bestempelen als open bewustzijn, gebruiken om met elkaar en met de ideeën en mogelijkheden die in de lucht hangen in verbinding te komen en iets te betekenen voor de wereld.’
Over Hans van der Klis
Hans van der Klis is freelance journalist. Hij schrijft regelmatig artikelen voor Managementboek.