Professor dr. Cees Zwart heeft een lange staat van dienst. De sociologisch geschoolde econoom was onder meer hoogleraar sociale pedagogiek en hoogleraar organisatieontwikkeling. Tegenwoordig noemt hij zichzelf raadgever. Eerder gebruikte hij benamingen als adviseur, organisatieadviseur en ontwikkelkundige. Dit proces van naamsverandering weerspiegelt in zekere zin de metamorfose van zijn vakgebied.
Vroeger heerste daar het idee dat je eerst een blauwdruk moest maken van de gewenste, nieuwe situatie voordat je die kon invoeren. Maar door de toegenomen economische en maatschappelijke turbulentie is deze preoccupatie met evenwichten totaal verdwenen. Bovendien realiseerde Zwart zich meer en meer dat je niet alleen moet veranderen, maar dat de bestaande toestand ook waardevolle elementen in zich heeft. ‘Die moet je bestendigen,’ aldus Zwart. ‘De kunst is een creatieve spanning te handhaven tussen wat er is en wat er zou moeten zijn.’
Terug in de tijd
In zijn deze zomer verschenen boek De dageraad van de toekomst geeft Zwart zijn visie op recente economische ontwikkelingen en leiderschap, en schetst hij een beeld van wat hij een ‘hoopvolle transitie’ noemt. Hij gaat terug naar de tijd, 1954-1960, dat hij economie studeerde en studenten werden overspoeld met ‘literatuur die bol stond van hoopvolle toekomstvoorspellingen’. Maar bij zijn beschrijving van het heden heeft hij het over ‘beklemmende feiten’ en naar aanleiding van de val van de Muur in 1989 spreekt hij over ‘misplaatste euforie over het verleden’.
Dit roept de vraag op of hij niet een erg sombere kijk heeft op de economische geschiedenis van Nederland. In de naoorlogse periode heeft Nederland een ongekende groei meegemaakt. Die economische groei heeft niet alleen grote particuliere rijkdom gebracht, maar er bijvoorbeeld ook voor gezorgd dat het tegenwoordig vrijwel vanzelfsprekend is dat alle talentvolle jongeren een opleiding volgen. Daarnaast heeft de geneeskunde er een enorme impuls door gekregen. Mensen worden niet alleen gemiddeld ruim vijftien jaar ouder dan in 1950, ouderen blijven bovendien langer actief en gezond. Dat zijn toch dingen waarvan de meeste mensen in de jaren vijftig alleen maar hadden kunnen dromen? Die hoopvolle toekomst waarover in zijn studententijd werd gesproken, is toch werkelijkheid geworden?
Zwart: ‘Grappig dat u mij somber noemt. Meestal vinden mensen mij te optimistisch. Maar u heeft gelijk dat de achter ons liggende periode veel goeds heeft gebracht. Er zitten echter ook schaduwzijden aan deze ongekende groei, of collateral damage, zoals dat tegenwoordig wordt genoemd. Deze onbedoelde schadelijke neveneffecten worden te gemakkelijk aanvaard, te meer daar voortdurende groei geen heilzaam pad is. Bij de groei zoals wij die hebben meegemaakt is sprake van wat economen ‘afnemende meeropbrengsten’ noemen. De positieve effecten worden steeds geringer, terwijl de negatieve juist groter worden.’
Zwart doelt daarbij onder andere op de uitputting van grondstoffen en de aantasting van het milieu. Maar ook op wat hij de ‘egocratie’ noemt: een zich steeds verder verspreidende ‘ikke, ikke’-mentaliteit. Zwart: ‘Concurrentie wordt levenspraxis. Wie niet concurreert zal niet leven! Geluk verschraalt tot maximalisering van het eigenbelang en het eigen gewin. Er is een seculier geloof geboren in onbegrensde overvloed. In de postmoderne tijd van nu wordt concurrentie de quasi-legitimatie voor radicalisering van het eigenbelang.’
Waarden en principes
Aan het steeds meer gangbaar worden van dit soort opvattingen ligt een lange geschiedenis ten grondslag. Na de theocratie en het rechtsleven werd in de tweede helft van de achttiende eeuw de economie het dominante maatschappelijke domein. Daar lag het brandpunt van de ontwikkeling. Het was de tijd van de Verlichting en de Industriële Revolutie. De aardse werkelijkheid werd bestudeerd en mensen besloten om dingen pas aan te nemen wanneer ze die met hun eigen verstand konden beredeneren. De tijd was voorbij dat mensen iets geloofden, alleen omdat een autoriteit het had beweerd.
Zwart: ‘Dat was een groot goed. Maar deze ontwikkeling is over zijn hoogtepunt heen. Hij reduceert de werkelijkheid tot het alleen waarneembare en meetbare, en veronachtzaamt de andere werkelijkheid van waarden en principes.’ Het is ook een heel andere benadering van de werkelijkheid dan die van Adam Smith (1723-1790). Smith wordt niet alleen gezien als grondlegger van de economische wetenschap, maar vaak ook als pleitbezorger van de vrije markt zoals we die nu kennen.
Zwart: ‘Smith was vooral een moraal filosoof. Hij schreef in eerste instantie boeken over moral sentiments: vrijgevigheid, prudentie en rechtvaardigheid - eigenschappen die iedereen bezit. Pas later zette hij de mens neer, zoals hij ten behoeve van zijn levensonderhoud handelend optreedt in het ruilverkeer. Dan pas komt ook het eigenbelang in het spel: wij ruilen alleen wanneer er een voordeel te behalen is. Bij Adam Smith ging het nadrukkelijk om een wederkerig eigenbelang. Maar onder invloed van het neoliberalisme dat sinds het eind van twintigste eeuw steeds dominanter is geworden, is het terechte eigenbelang veranderd in hebzucht, greed zoals de Amerikanen dat noemen. Deze maximalisering van het ruilvoordeel is onder invloed van het neodarwinisme tot axioma verheven. Egoïsme zou de mens in zijn genen zitten. Hiervan is in het werk van Adam Smith absoluut geen sprake. Integendeel, Smith waarschuwt zelfs nadrukkelijk voor de kwalijke gevolgen van hebzucht.’
Ontsporingen
Zwart ziet meer ontsporingen van traditionele economische opvattingen. Zo leverde Jean-Baptiste Say (1767-1832) het inzicht dat de economie een kringloop is. Daarbij gaat het om twee parallelle kringlopen, namelijk die van de goederen en die van het geld. Zwart: ‘Het geheim van de smid is dat deze twee kringlopen zorgvuldig gekoppeld dienen te blijven om de economie als geheel gezond te houden. Het drama van de huidige financiële crisis is, dat dit geheim bij het oud vuil is gezet. Want in plaats van geld als een smeermiddel te zien, wordt geld nu als commodity beschouwd: een middel om geld mee te verdienen. Bankiers hebben hun klassieke metier van bedachtzaam bemiddelaar verruild voor dat van een risicozoekend, resultaatgericht ondernemer. Ze gingen handelen voor eigen rekening en risico, waaronder bijvoorbeeld de handel in financiële derivaten. Ook kwam er een ander verdienmodel: ondernemingen anticipeerden op toekomstige groei en staken zich in de schulden. Er was sprake van geleende overvloed, er werd op de pof geleefd.’
De gevolgen zijn bekend. Het kernmoment lag in de jaren 2007-2008, toen het financiële systeem wereldwijd op instorten stond. De daarop volgende financiële- en bankencrisis heeft de reële economie ernstig verstoord.
Zwart: ‘Uiteindelijk heeft men die financiële crisis weten te beheersen. Nu wordt er beweerd dat we het ergste achter de rug hebben en dat de economie weer kan groeien. Maar in medische termen moet je zeggen, dat de patiënt weliswaar is gestabiliseerd maar nog steeds in kritieke toestand verkeert. Want er is niets gedaan aan de onderliggende problematiek van de enorme schuldenberg. Bovendien is voor een duurzame ontwikkeling een herijking van principiële waarden nodig.’
Zwart heeft daarbij drie waarden op het oog: het marktethos, het winstethos en het arbeidsethos. Over het marktethos: ‘In principe is het voordeelprincipe van marktruil niet fout. Onderling handelsverkeer is een klassiek middel tot beschaving. Ik geloof ook niet in het Nederlandse gezegde ‘waar twee ruilen, zal er één huilen’. Ruil kan voordeel brengen, alleen moeten die voordelen wel in evenwicht met elkaar worden gebracht. Dan is er sprake van een wederzijdse afhankelijkheid die een unieke kans biedt op gemeenschapsvorming nieuwe stijl. Harmoniseren in plaats van mensen in wedijver tegen elkaar opzetten.’
Over het winstethos zegt Zwart dat winst als zodanig niet verkeerd is. ‘Maar het is een opbrengst van gezamenlijk ondernemen. Daarom zou het moeten worden teruggegeven aan de maatschappij in plaats van dat het terechtkomt in de zakken van een aantal vermogende aandeelhouders die hun geweten compenseren door geld aan goede doelen te schenken.’
Horizon
Ook over het arbeidsethos heeft Zwart radicale opvattingen. Hij bepleit een basisinkomen voor alle burgers, op voorwaarde dat ze zich houden aan de spelregels van de democratische rechtsstaat. Zwart vergelijkt dit basisinkomen met de kort na de oorlog ingevoerde AOW, waarmee Willem Drees wilde zorgen dat niemand verkommerde. Een vergelijkbare basisvoorziening voor alle Nederlanders vindt Zwart een teken van beschaving. En er is iets anders: ‘Zolang we vasthouden aan het denkbeeld dat arbeid identiek is aan betaald werk, blijven we gevangenen van onze eigen bekrompen mentale horizon.’
Zijn hoop is gevestigd op een nieuw type leiderschap. Hij vergelijkt het met de veranderingen die eind twintigste eeuw bij de politie werden doorgevoerd. Daar moest niet alleen de organisatie efficiënter, ook moest de organisatie beter in staat worden gesteld de waarden van de rechtsstaat te handhaven. Dat soort waardengedreven leiderschap ziet Zwart allereerst bij iemand als ex-Rabotopman Herman Wijffels, die in de bancaire wereld zijn eigen oriëntatie behield. Misschien ook bij politici als de ministers Jeroen Dijsselbloem en Lodewijk Asscher die zich oriënteren op intrinsieke waarden en zich daardoor in complexe situaties staande weten te houden.
Bij grote ondernemingen is dit soort leiderschap minder evident. Je ziet het vaak onder de top. ‘Maar ook hier zijn hoopvolle tekenen zichtbaar. Steeds meer multinationale ondernemingen hebben oog voor het milieuprobleem en willen daarnaar handelen,’ aldus Zwart. Maar de meest inspirerende ontwikkelingen ziet hij op lokaal niveau. Daar ontstaan regionale netwerken van zzp’ers en allerlei kleine ondernemingen die gezamenlijk aan de slag gaan. Zwart: ‘Dat doen ze niet omdat ze winst ruiken, maar omdat ze zinnige dingen willen doen.’¶
Over Annegreet van Bergen
Annegreet van Bergen is econoom, auteur van de bestseller Gouden jaren en journalist.