‘De werkvloer maakt mensen dood en niemand die het iets kan schelen’. De boodschap van Jeffrey Pfeffers nieuwe boek Dying for a paycheck is even zakelijk als alarmerend: de druk van de 24-uurs economie maakt meer slachtoffers dan de meeste mensen beseffen. Schadelijke managementpraktijken veroorzaken volgens de Stanford-hoogleraar alleen al in de Verenigde Staten naar schatting 120.000 extra overlijdensgevallen per jaar. Dat maakt het hebben van een baan Amerika's vijfde doodsoorzaak, nog boven nierfalen en alzheimer. Om nog maar te zwijgen van de financiële kosten: voor de Amerikaanse samenleving vormen de gevolgen van werkstress een jaarlijkse post van honderden miljarden dollars.
En dat terwijl ondernemingen die hun mensen tot het uiterste drijven ook zichzelf in de vingers snijden. Pfeffer citeert een onderzoek waaruit blijkt dat een toename van tien procent in overwerk de productiviteit juist met 2,4 procent vermindert. Voor een optimale output zou een werkweek niet langer moeten duren dan 48 uur, een tijdsspanne waar een beetje ambitieus persoon de neus voor ophaalt: ‘In de strijd om promoties zijn lange dagen een manier geworden om je te onderscheiden.’
Op die manier wordt het maken van carrière al snel een race naar de bodem, aldus Pfeffer. Uit een recente enquête blijkt bijvoorbeeld dat inmiddels 81 procent van de werknemers email-berichten ook in het weekend checkt, 55 procent na elf ‘s avonds nog inlogt en 59 procent zelfs tijdens de vakantie bereikbaar blijft. Ook de toename van het aantal zzp’ers zet de verhoudingen op scherp, omdat de klusjeseconomie ironisch genoeg tot meer onzekerheid leidt: veel mensen blijken beter in het verrichten, dan in het vínden van werk.
Een remedie voor deze stille epidemie is om de macht van de aandeelhouder te breken en terug te keren naar het ‘stakeholder kapitalisme’ van de jaren vijftig en zestig, aldus Pfeffer. Leiders dienen zich weer te realiseren dat ze een verantwoordelijkheid dragen voor het fysiek en psychologisch welzijn van hun mensen. Een onderneming als Patagonia is daar al mee bezig: werknemers van het kledingbedrijf krijgen om de week een weekend van drie dagen, zodat ze van de vrije natuur kunnen genieten. Maar van dergelijke bedrijven zijn er nog te weinig om het tij te keren, aldus Pfeffer. ‘We geven gewoon niet om mensen. En totdat we die mentaliteit veranderen, blijft deze lelijke situatie voortbestaan.’
De misère op de bedrijfsvloer is (misschien) nog te verteren als er sprake is van nuttig werk. Vaak blijkt dat echter ook niet het geval, schrijft Londen School of Economics-antropoloog David Graeber in Bullshit jobs. Zo houdt meer dan een derde van de Britse beroepsbevolking zich naar eigen zeggen bezig met taken die niemand zou missen als ze zouden worden afgeschaft. Graeber onderscheidt vijf van dit soort ‘onzinbanen’: wachters (zoals deuropeners en administratieve assistenten) bestaan bij de gratie om anderen belangrijk te laten voelen, bullebakken (zoals lobbyisten en telemarketeers), vallen namens hun baas anderen lastig, oplapwerkers (bijvoorbeeld software-ingenieurs) maken de schade ongedaan van lakse en incompetente superieuren, afvinkers (waaronder performance managers) meten de voortgang in de organisatie en opzichters (zoals middle managers), houden zich tenslotte bezig met (een vaak onnodige) supervisie.
Deel van het probleem is een economie waarin de meeste werknemers per maand worden betaald. Het idee dat iemands tijd aan een ander kan toebehoren is relatief nieuw, aldus Graeber. In vroeger perioden werd tijd gemeten aan de hand van activiteiten, in plaats van andersom. Een bepaalde taak duurde zolang ze duurde, en zodra ze voltooid was, kon iedereen naar huis. Dat veranderde met de introductie van klokken en horloges. Geld verdienen in ‘de baas zijn tijd’ dwingt mensen om bezig te blijven, ook al is het eigenlijke werk allang gedaan en biedt een nieuwe activiteit geen enkele toegevoegde waarde.
Bullshit jobs gaan vaak gepaard met een goed salaris en prestige, maar dat is wat dergelijke functies voor veel mensen juist zo onverteerbaar maakt, aldus Graeber. ‘Iedereen behandelt ze als het succes in de familie, maar alleen zij weten dat ze de hele dag niets betekenisvols doen.’ Tegelijkertijd worden degenen die wél een belangrijke bijdrage aan de maatschappij leveren, zoals onderwijzers en schoonmakers, vaak afgescheept met een fooi, alsof een hoger inkomen voor banen met een altruïstisch karakter het verkeerde slag mensen zou aantrekken.
Graeber, zelfverklaard anarchist en een van de ‘anti-leiders’ van de Occupy Wall Street-beweging, komt met een simpele oplossing: een universeel basisinkomen. Al was het alleen maar omdat de mensheid daar uiteindelijk ook beter van wordt: ‘De reden dat we in de jaren zestig zoveel fantastische muziek hadden was omdat al die bandjes in het begin een uitkering trokken. Vandaag de dag houdt degene die de nieuwe John Lennon zou kunnen zijn zich bezig met het stapelen van dozen.’
Over Jeroen Ansink
Jeroen Ansink is journalist in New York. Hij schrijft en schreef onder meer voor HP/De Tijd, Elsevier Weekly Magazine en Fortune.com. Voor Managementboek schrijft hij interviews. Ansink voltooide een vrij doctoraal in de Letteren aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en behaalde het certificaat Business Journalism aan de Wharton Business School aan de Universiteit van Pennsylvania.