De Japanse douane is nogal streng. Als je langer blijft dan een paar weken, vragen ze je het hemd van het lijf. Toen ik me bij aankomst op het vliegveld van Tokyo meldde bij een vrouwelijke douanebeambte, vroeg ze in gebrekkig Engels naar het doel van mijn verblijf. Ik antwoordde dat ik onderzoek kwam doen voor mijn afstudeerscriptie, en dat ik daarvoor ook zou gaan trainen op de universiteit. Ze keek me glazig aan, en uit haar vervolgvraag begreep ik dat ze wilde weten welke sport ik kwam beoefenen.
Met enige trots antwoordde ik: ‘Sumo.'
De blik die volgde was niet de goedkeurende die ik had verwacht. Integendeel. De vrouw, zelf hoogstens 1.50 meter lang, bekeek me van top tot teen, waarna de beleefdheidsnormen en nederigheid waar het land zo om bekendstaat overboord gingen. Ze begon te lachen. Dat bleef ze doen terwijl ze iets zei tegen haar collega, die vroeg wat er aan de hand was. Een rap antwoord in het Japans volgde, waarin ik de woorden ‘gaijin' (buitenlander) en ‘sumo' kon herkennen. Ook de andere douanebeambte kon haar lachen niet inhouden, zeker niet toen de vrouw tegenover me haar duim en wijsvinger twee centimeter bij elkaar vandaan hield. ‘You, sumo? Too small!'
Lachend zette ze een stempel in mijn paspoort en dirigeerde me door haar poortje. Een dikke desillusie rijker slenterde ik richting de bagageband, mijn sumotoekomst tegemoet. Welkom in Japan.
Na een internationale carrière als zwaargewicht judoka werd ik sumoworstelaar. En woonde ik in Tokyo, in een huis met dertig van de sterkste sumoworstelaars ter wereld. Nog voordat ik over de drempel van het sumohuis was gestapt, had ik bij de douane al een lesje nederigheid gekregen. Een kwaliteit die snel en hardhandig versterkt zou worden door de dagelijkse trainingen met kolossen van 170 kilo. Want als een lappenpop rondgeslingerd worden is een snelcursus in nederigheid, zeker als je 125 kilo weegt en je jezelf als worstelaar best hoog hebt zitten.
Mijn tijd in het sumohuis zou me daarnaast nog veel andere lessen leren. Niet alleen over beter leren sumoworstelen, in zes weken tijd 11 kilo aankomen en omgaan met een zelfs voor Japanse begrippen extreme hiërarchie; maar juist dingen die ik later succesvol in zou gaan zetten in mijn maatschappelijke carrière. In Japan leerde ik zeven lessen uit de zwaarste sport ter wereld.
In mijn boek Sumo op kantoor neem ik je aan de hand van een aantal beeldende anekdotes over mijn bizarre leven in het sumohuis, mee langs de lessen die het leven in Tokyo me heeft geleerd. En hoe ook jij die toe kunt passen op kantoor. Want, geloof het of niet, sumoworstelen helpt je om een betere werknemer te worden. Of baas.
Ik besef dat niet iedereen hier de mogelijkheid toe heeft - of überhaupt zin in - dus help ik je in mijn boek om met een Japanse sumobril naar jouw organisatie en jouw plek daarin te kijken. Hoe gebruik je de (ongeschreven) regels in jouw voordeel? Wat kan de antieke, extreme hiërarchie van het sumoworstelen je leren over jouw team? En hoe zorg je ervoor dat je niet in een negatieve spiraal van verbazing terechtkomt als in een organisatie beslissingen worden genomen waar je niets van begrijpt?
Ik heb Sumo op kantoor geschreven voor iedereen die zichzelf wil verbeteren. Mijn avonturen uit het sumohuis kunnen helpen om op een andere manier naar je organisatie te kijken, en vooral ook naar jouw rol daarin. Want de meest bizarre anekdotes uit een onbekende wereld kunnen leiden tot interessante inzichten en lessen die je zelf kunt toepassen op je werk. Ooit gedacht dat je van een sumoworstelaar zou leren hoe je beter kunt functioneren op kantoor?
Over Jesse Moerkerk
Jesse Moerkerk (1980) woonde in Tokyo in één huis met dertig top-sumoworstelaars. In Sumo op kantoor vertelt hij over zijn bizarre leven in het sumohuis. Hij deelt de lessen die hij in Japan leerde, en terug in Nederland toepaste op zijn werk als hoofdredacteur, creative director en brand manager.