Techniek plaatst ons voortdurend voor ethische dilemma's. Wat gebeurt er als we straks het geslacht van ons kind kunnen bepalen? Wat doen we met de voor ons in de toekomst wellicht oneindig beschikbare informatie over mensen en dingen? Hoe hebben deze ontwikkelingen invloed op menselijke relaties?
In dit boek betoogt Verbeek dat er geen objectieve antwoorden zijn op deze complexe vragen. Hij stelt daarentegen dat moraal in wezen vervlochten is met techniek en dat moreel actorschap hierbij een centrale rol inneemt. Zoals het technische instrument verschillende handelingsmogelijkheden biedt, ligt actorschap van deze verschillende handelingen niet puur en alleen bij het instrument of bij de gebruiker van het instrument, maar ligt het in de combinatie van beide. Technologieën of objecten zoals bijvoorbeeld echoscopieën, wapens of auto's zijn zonder intentie of verantwoordelijkheid, zo betoogt Verbeek, maar kunnen wel degelijk moreel geladen zijn; ze geven mede vorm aan moraliteit.
In navolging van filosoof Latour stelt Verbeek dat er geen strikte scheiding is tussen subject en object, bovendien hebben objecten een direct morele betekenis doordat zij sterk inwerken op onze manier van leven. Technologieën zijn in wezen, zo stelt Verbeek, mediators van moraliteit. Ze helpen ons bij het formuleren van morele vragen en bij het vinden van antwoorden en op die manier geven ze richting aan ons handelen. Daarop voortbordurend: de dimensie van praxis (die gaat over menselijk gedrag en handelen) kan niet bestaan zonder de 'hermeneutische dimensie' die gaat over menselijke perceptie en interpretatie. Om de morele betekenis van technologie te begrijpen moeten we een nieuwe betekenis geven aan moreel actorschap.
Cruciaal hierbij is de manier waarop wij als mens de verhouding tot technologie benaderen. Hier zou sprake moeten zijn van een actief engagement ten aanzien van de potentiële macht die technologie in zich draagt waarin wij ons vrijelijk verhouden tot technologische invloeden. Of zoals Verbeek het formuleert naar Foucault: ‘Ethiek is betrokken bij het proces van de constitutie van het subject in samenwerking met de aanwezige machten. Techniek is een van deze machten.’
In deze intrinsieke verbondenheid tussen subject en object, tussen instrument en actor ligt zowel een grote belofte als een gevaar. De grens tussen mens en techniek is aan het vervagen. Wie deze verbondenheid niet wil aanvaarden, mist tegelijkertijd de mogelijkheid tot het nemen van de verantwoordelijkheid over deze verwevenheid en heeft bovendien geen invloed op zijn aard. We hebben geen keuze: we moeten vormgeven aan ons bestaan in relatie tot technologie, zo eindigt Verbeek.
Wat uiteindelijk de aard zal zijn van deze relatie hangt naar mijn bescheiden mening tevens sterk af van onze ethische ontwikkeling als mens. Pas als wij ons voldoende bewust zijn van de implicaties en verantwoordelijkheden van een bepaalde technologische mogelijkheid en de verschillende scenario's en intentionaliteiten die deze met zich meebrengt, pas dan kunnen we een gefundeerd antwoord formuleren op de vraag hoe onze relatie t.a.v. techniek in de toekomst zal zijn. Zoals een kind zich niet bewust is van de mogelijkheden (en gevaren) van een wapen, zo zullen wij alleen door middel van intelligentie, bewustzijn, voorstellingsvermogen en mededogen de tocht als Icarus naar de zon kunnen ondernemen. Of we storten onherroepelijk halverwege ter aarde.
Verbeek stelt terecht de verbondenheid centraal tussen subject en object en schreef een boeiend boek bol van relevante ethische dilemma's en begrippen. Tegelijkertijd is de premisse van het boek niet nieuw. Wij zijn inderdaad verbonden (met elkaar en de techniek en hoe kan het ook anders?!), maar hoé geven we dan toch uitdrukking aan deze verbondenheid? Hoé geven we op een constructieve vorm uitdrukking aan onze relatie tot technologie? Deze vragen zijn cruciaal, maar antwoorden zullen we wellicht alleen bij onszelf kunnen vinden.