Voor de oprichting van de Steenkolen Handelsvereeniging neemt Den Tex de lezer mee naar de snelle industrialisatie en hoogconjunctuur rond de vorige eeuwwisseling. Terwijl de Verenigde Staten met de in 1890 aangenomen Sherman Antitrust Law probeerden monopolies als die van oliemagnaat John D. Rockefeller te beteugelen, werden in Europa kartels nog geen strobreed in de weg gelegd. Vooral in Duitsland werd te veel concurrentie als marktverstorend gezien. Daar werd in 1893 het Rheinisch-Westfälisches Kholen-Syndikat opgericht, een samenwerkingsverband van kolenmijnen die niet meer door hun afnemers tegen elkaar wensten te worden uitgespeeld en die één gemeenschappelijk verkoopkantoor oprichtten. Dit syndicaat verplichtte op zijn beurt de afnemers ook een kartel te vormen. Zie daar de oorsprong van SHV: een door Duitse leveranciers afgedwongen samenwerkingsverband. De familie Fentener van Vlissingen nam als één van bijna tien families deel in de in 1896 opgerichte Steenkolen Handelsvereeniging. Een beter moment voor de oprichting was nauwelijks denkbaar geweest. Europa beleefde een geweldige economische hausse die tot aan de Eerste Wereldoorlog duurde. De daarmee gepaard gaande industrialisatie drééf op kolen. Vanaf de oprichting ging het de SHV voor de wind en werd er goud geld verdiend.
De titel ‘Ik ben koopman’ is niet voor niets gekozen. De geschiedenis van SHV is doordesemd van de ondernemingsgeest van mannen met een neus voor de handel. En met een neus voor nieuwe ontwikkelingen waarin de Fentener van Vlissingens hun almaar groeiende kapitaal investeerden. Zij waren bijvoorbeeld al in 1911 betrokken bij de oprichting van de Nederlandsche Kunstzijde Fabriek (ENKA) en in 1919 bij de oprichting van KLM. Behalve kooplieden waren de Fentener van Vlissingens ook voortreffelijke diplomaten. In ieder geval gold dat voor ‘dr.FH’ (1882-1962). Zijn diplomatieke gaven kwamen hem niet alleen van pas bij de commissies en delegaties waarin hij voor de Tweede Wereldoorlog zitting had. Na de oorlog moest hij ze ook gebruiken om de geallieerden ervan te overtuigen dat er, ondanks de banden met Duitsland en de handel in Duitse kolen, geen sprake van collaboratie was geweest. Dat SHV voor 49 procent in handen van de Duitse leveranciers was geweest, was een extra complicatie. Dat deel (49 procent van de aandelen) werd na de oorlog door de Nederlandse Staat geconfisqueerd. Pas na lange onderhandelingen kon SHV die aandelen in 1951 terugkopen voor 100 procent van de waarde: op dat moment iets minder dan 11,5 miljoen gulden.
Nu is SHV een miljardenbedrijf. Hoe dat zo gekomen is (diversificatie in olie- en detailhandel) is vrij genoegzaam bekend. Bij Den Tex komt dat ook aan de orde. Daarnaast besteedt hij veel aandacht aan de door Fentener van Vlissingens gewonnen machtsstrijd in de jaren vijftig met de Van Beuningens, de andere van de tien oorspronkelijk deelnemende families die in de loop der jaren het meest bij de SHV in de melk te brokkelen had gekregen. Daarnaast is er aandacht voor de familiegeschiedenis en het leven binnen de familie. Deftige mensen waren het. Zo was er bij het gezin van Jan (1907-1987) aan tafel altijd bediening, als het niet door de keukenmeid was, dan wel door Johan de tuinman. De bediening had witte handschoenen aan en een wit jasje. Dames hadden een wit schortje en een zwarte rok. In dit licht aandoenlijk is het verhaal dat Jan, gehandicapt na een zware beroerte, zich begin jaren zeventig met zijn vrouw Pamela terugtrok in een kleiner, gelijkvloers huis om minder afhankelijk te zijn. ‘Ze wilden ook geen inwonend personeel meer, niet voortdurend andere mensen in huis.’ Eindelijk woonden beide echtelieden op zichzelf, en toen sloeg het noodlot toe en stierf Pamela.
Van een heel andere orde is de anekdote van Jaap Vegter, de man die SHV eind jaren vijftig voor het eerst een professioneel financieel systeem gaf. Daarvoor moest er een geconsolideerde jaarrekening komen. Maar de verschillende dochterondernemingen hadden allemaal hun eigen boekhoudkundige en waarderingsregels. Bij het ene bedrijf werd een tankwagon van veertigduizend gulden in één keer afgeschreven, terwijl bij het andere een bakfiets van honderd gulden op de balans stond. Dat harmoniseren kostte begrijpelijkerwijs veel tijd. Te veel tijd naar het idee van de toenmalige raad van commissarissen. Vegter: ‘Naast mij zag ik dat prins Bernard me goedkeurend zat toe te knikken, maar wat hij daarmee bedoelde was me niet duidelijk. Uiteindelijk was er in de vergadering maar één die begreep hoe het nou in elkaar zat, en dat was de oude dr. F.H. Hij was de enige die begreep waarom ik niet verder had kunnen komen dan deze proef.’
Zo geeft Den Tex op allerlei fronten een boeiende inkijk in leven en werken van de Fenteners van Vlissingen en laat hij daarmee tegelijk zien hoe het Nederlandse bedrijfsleven is veranderd. Ronduit jammer is dat hij als bronnen voor zijn verhaal alleen de namen van gesprekspartners en een lijst van geraadpleegde literatuur geeft. Zijn kroniek zou veel sterker en overtuigender zijn geweest wanneer de lezer achter in het boek (en dat kan zonder storende cijfertjes in het verhaal zelf, maar door paginagewijs te verwijzen) had kunnen naslaan op wie of wat Den Tex zich bij het schrijven baseert. Door zijn keuze om noten achterwege te laten moet de lezer nu helaas gissen wie, wat, waar en wanneer precies heeft gezegd.
Over Annegreet van Bergen
Annegreet van Bergen is econoom, auteur van de bestseller Gouden jaren en journalist.