Een reddingsverhaal dat door Petram in een bijzonder soepele schrijfstijl smakelijk wordt opgediend.
De Robaver was één van de grootste en belangrijkste banken in Nederland. Omdat ze dat graag zo wilde houden, had ze na de Eerste Wereldoorlog – toen er een korte periode van hoogconjunctuur aanbrak – kwistig rondgestrooid met kredieten en risicovolle emissies. Bankdirecteur Willem Westerman, de Rijkman Groenink van die tijd, had verschillende zakelijke contacten met wie de relatie maar al te vriendschappelijk was en aan wie continu nieuwe kredieten werden verleend. Bijvoorbeeld met Anton Kröller, de directeur van het Müllerconcern die met zijn vrouw Hélène Kröller-Müller lustig doorging met het kopen van kunst en het aanleggen van nieuwe buitenverblijven, ook toen de financiële toestand van het bedrijf dat eigenlijk niet meer toeliet.
Het kon niet goed gaan. In 1924 bleek de bank in groot gevaar en stond ze op omvallen. Een bankrun dreigde en Westerman ging te rade bij Hendrik Colijn, de minister van Financiën, met wie hij ook goede relaties onderhield. Zonder het parlement erin te kennen ‘redde’ Colijn de bank met gemeenschapsgeld, terwijl de top van de bank nooit een cent aan inkomen had ingeleverd.
Colijn, Westerman en Kröller: het zijn de hoofdrolspelers in dit verhaal, dat een schokkende voorloper is van de bankencrisis van 80 jaar later. Maar waarvan men niets geleerd had.
Over Marjan Maandag
Marjan Maandag is redacteur bij Managementboek.