Op werkdagen voor 23:00 besteld, morgen in huis Gratis verzending vanaf €20

Interview

De boekenkast van Harry Lintsen

Hij is een groot verteller, een veelschrijver en schrijft graag samen met anderen. Zijn kennis van ons land is fenomenaal. Vooral van de laatste twee eeuwen. Over fabrieken, familiebedrijven, spoorwegen en computers kan hij je van alles vertellen. Techniekgeschiedenis is zijn specialiteit. Als geen ander weet hij hoe Nederland het land werd dat het nu is. Hij leeft en schrijft in zijn eigen universum zoals hij zelf zegt. Heel trots om dit keer bij zijn boekenkast aan te treffen: professor Harry Lintsen.

Joep Schrijvers | 5 december 2011 | 8-12 minuten leestijd

De witte wieven drijven onwetend op de akkers als ik op de vernieuwde A2 zoef naar de meest intelligente stad ter wereld: Eindhoven. Een reis van amper anderhalf uur, die honderdvijftig jaar geleden nog zeker dertien uur zou hebben bedragen. In de afgelopen twee eeuwen heeft Nederland zijn extremely make over gekregen. Ik ben op weg naar Harry Lintsen, de man die daar zeer veel over weet te vertellen. Hij is sinds kort emeritushoogleraar techniekgeschiedenis in Nederland en heeft er samen met vele anderen meer dan een meter boekenplank over geschreven.

‘Kom binnen’, hij begroet me hartelijk en ik stap een ruime en lichte loft binnen met ramen rondom. Hij woont op de bovenste verdieping van een verbouwde school uit het begin van de vorige eeuw. ‘Ik ken het nog als school,’ lacht hij terwijl hij me rondleidt, ‘mijn zoon heeft hier in de woonkamer les gehad. Dit was een lokaal.’

We gaan aan de tafel zitten met een volautomatische espresso. ‘Hoeveel boeken ik heb?’ Hij begint direct te rekenen. ‘Dan heb ik er ook nog op de universiteit, in mijn kamer, in de vergaderruimte, waar iedereen komt. De boeken op de universiteit zijn eigenlijk mijn boeken niet meer. Ik geef niks om boeken. Die zijn voor mij typisch een gebruiksvoorwerp. Je moet ze ook niet aan me uitlenen.’ Hij lacht. Lintsen heeft een twinkeling in de ogen die ik in het interview nog vaker te zien zou krijgen. ‘Ik maak er aantekeningen in, scheur er pagina’s uit. Er komt koffie op. Ik ben blij als iemand een boek van me steelt. Stel, iemand op de universiteit loopt langs mijn boeken en ziet een boek dat hij graag wil. Hij kijkt om zich heen, nog eens en pakt het dan weg. Dat zou geweldig zijn. Hoe meer boeken er van mij gejat worden, des te beter het is!’ Ik kan het niet laten en de sfeer is er na: ‘Heb je zelf wel eens boek gepikt?’ Hij grijnst: ‘Vast wel. Vast wel.’

‘Ik kan altijd onder alle omstandigheden schrijven. Ik begin ’s morgens en ’s avonds houd ik op. Ik kan heel goed in mijn eigen ‘universum’ zijn. Erin, maar ook eruit stappen.’ Hij wijst achter mij. Ik draai me om en zie zijn schrijfhoek in de loft die iets verhoogd ligt en achter een palm verscholen gaat. ‘Ik schrijf heel gestructureerd. De grote opzet heb ik al in mijn hoofd. Verder ben ik omringd met eindeloze papiertjes en boeken met stickers, maar het schrijven zelf is een worsteling voor mij. Ik probeer anekdotisch te vertellen om vanuit de micro- tot de macrokosmos te komen. Ook houd ik ervan om verrassende conclusies of beelden te formuleren. Maar een beeldend verhaal schrijven zodat je de straat gaat ruiken, de geluiden hoort en de emoties voelt, wat sommige historici kunnen, daar kan ik alleen maar jaloers op zijn. Ik mis het beeldend vermogen van een Geert Mak.’

De waarde van bronnen

Lintsen moet als veelschrijver zijn inspirerende voorbeelden hebben gehad. Wie draait bij hem de schakelaar aan? Zonder aarzeling: ‘Dat is Emmanuel Le Roy Ladurie, een historicus die een boek heeft geschreven over een klein dorpje in de Pyreneeën. Het gaat over ketters in de dertiende eeuw. Het plaatsje bestaat nog steeds. Die man zet een beeld neer van het dagelijkse leven aan het begin van de dertiende eeuw. Stel je voor: van gewone mensen en niet van koningen en veldheren. Hoe kreeg hij dat voor elkaar?’ Lintsen wacht even. Ik voel me even student maar het deert me niet. Ik hang aan zijn lippen. ‘Le Roy had verslagen gevonden van verhoren die de inquisitie in die tijd bij de plaatselijke bevolking had afgenomen. Hij zag de waarde van die bronnen in. Er stonden zaken in als: wat eet u, hoe eet u, hoe slaapt u? Dit is goud, moet hij hebben gedacht. De man heeft al zijn afspraken afgezegd en is er naartoe getrokken. Arme echtgenote, arme kinderen. Je moet toch geweldig gestoord zijn om dat te doen. Ik vind dit zo inspirerend.’

Ik vraag Lintsen of hij zélf wel eens zo’n Le Roy-moment heeft gehad. ‘Ja, in het project nog waar ik nu mee bezig ben. We zijn een groot onderzoek aan het doen naar de ontwikkeling van de duurzaamheid in Nederland tussen 1970 en 2050. Het is deels geschiedschrijving, deels toekomstprojectie. Daar komt een hele reeks publicaties uit voort. Wij gaan na hoe de stromen van grondstoffen, goederen en producten in Nederland verliepen: wat kwam erin, wat werd er getransformeerd en wat ging eruit? Mijn Le Roy-moment had ik toen ik me vaag herinnerde dat het Centraal Bureau voor de Statistiek daarover cijfers bijhoudt vanaf… 1850! Alles wat Nederland inkomt, uitgaat, geproduceerd wordt, alles is sinds die tijd bijgehouden. Van bakstenen, klokken tot keukengerei. Van olie, steenkool tot staal en katoen. We zijn naar het CBS gegaan en hebben daar bladzijde na bladzijde duizenden kolommen met getallen gevonden. Toen we die getallen zagen, wisten we: dat zijn de bronnen. We hebben 1850 daarom als vertrekpunt genomen voor een publicatie over kwetsbaar Nederland.’

Kwetsbaar Nederland

Lintsen maakt een nieuwe espresso voor me en pakt de draad over de ecologische veranderingen in Nederland op. ‘In 1850 was Nederland ecologisch zeer rijk. De variatie aan planten en dieren was groot. Waarschijnlijk het hoogst in onze geschiedenis. Als je de natuur zijn gang laat gaan,’ lacht hij, ‘dan zou het hier heel saai zijn. Juist door de cultuurlandschappen ontstond er een rijke flora en fauna: kleine kavels, landafscheidingen met struiken, noem maar op. Maar in diezelfde tijd was de mens zeer kwetsbaar. Een verlangen naar die tijd is echt volstrekt misplaatst. Er waren veel overstromingen. Niet de zee was het gevaar, de rivieren waren dat. De gemiddelde Nederlander maakte in zijn leven wel een paar overstromingen mee van het kaliber Thailand. Ook was men afhankelijk van de seizoenen. Aan het begin van de winter had men meestal wel brandstof. Maar eind december bij een beetje vorst kon die op zijn. Dan moest je nog de maanden januari en februari door. Zonder matras, amper dekens, met kinderen en slapen op de vloer. Je zou het boek van Auke van der Woud moeten lezen: 'Koninkrijk vol sloppen'. Het is heel beeldend geschreven. Men leefde in de steden in afval, rotzooi, in een puree van smerigheid. Dat was 1850 in Nederland: ecologisch rijk en economisch arm. En wat is de stand van zaken in 1970? Dan is de situatie volledig omgekeerd. Nederland is ecologisch arm en economisch rijk. De taak waar we voor staan is om én-én te realiseren: rijk in welvaart, rijk in ecologie.

Lintsen vindt duurzaamheid duidelijk het belangrijkste thema van onze tijd. Belangrijker dan de multiculturele samenleving, veiligheid of de eurocrisis. ‘Die zijn daarvan hooguit een afgeleide. Ik ben erg voor welvaart. Dat is goed voor mensen. Ze kunnen dan tot ontplooiing komen. Het is de basis van bestaanszekerheid. Maar hoeveel van de wereld heeft dat ook? En wat gebeurt er met de aarde als we er allemaal hetzelfde beroep op doen als wij? Onze welvaart is uniek. Nederland bereikte die in 1970. Historisch gezien is dit nog nooit vertoond: dat een samenleving als geheel boven het bestaansminimum is getrokken. Dit is bijzonder. De Franse revolutie bracht het niet en de landbouwrevoluties ook niet. De productiewijzen verbeterden wel wat maar niet gigantisch. Welvaart bleef voorbehouden aan een kleine elite. Ons land is tussen 1850 en 1970 door het productieplafond gestoten waardoor er voor iedereen welvaart kwam. Die ontstond door nieuwe sleuteltechnologieën zoals de stoommachine, elektriciteit, de verbrandingsmotor, mechanische gegevensverwerking en grote infrastructurele werken. Niemand valt meer door de bodem van het bestaan. Ik zie die ontwikkeling terug in mijn eigen biografie. Mijn ouders zijn van 1923 en maakten een zware depressie mee: schaarste. Toen kwam de Tweede Wereldoorlog: schaarste. Wat dacht je van de wederopbouw? Schaarste. In de jaren zestig gingen zij het paradijs in. Neem nu mij: ik ben in 1949 geboren. Ik had een zorgeloze jeugd, alles ging spelenderwijs. Er was een auto. De wijk was groen. Er was rijkdom, althans zo ervaar ik dat. De schaarste als probleem was weg. Technologie is de belangrijkste intermediair tussen de aarde en de mens.’

Allemaal op de pot en onder de douche

Dus zijn ingenieurs de belangrijkste mensen op onze planeet, concludeer ik. Zij maken of breken onze toekomst. Lintsen is het daar tot mijn grote verrassing niet mee eens. ‘Van 1850 tot 1970 was er sprake van het industrialisatieproces en gingen we door het plafond van de schaarste. Althans zo vertellen de ingenieurs graag het verhaal, maar dat klopt niet helemaal. Er spelen zich in die periode niet één maar twee processen af. Er is ook een beschavingsoffensief en daarin hebben vooral psychologen en sociologen een belangrijke rol gespeeld. Ik zal het heel concreet maken. Op een gegeven moment moest de hele bevolking op de pot. Er kwamen huizen met een wc, wasbak en een douche. Maar dacht je dat die eerste bewoners wisten wat ze er mee aan moesten? Die keken vreemd naar een wc: moest je daar je behoefte op doen? Ook had menigeen geen flauw benul waar de poep naartoe ging. Poep was waardevol, kon je gebruiken als mest in de moestuin! Dat werd zomaar weggespoeld! Hetzelfde laken een pak voor de douche. Komt daar water uit? Moest je eronder gaan staan? Hoezo? Daar word je toch nat van. Bovendien, een mens wordt maar twee keer gewassen. Bij zijn geboorte en bij zijn dood. Dus rukten ze die douches en wc-potten eruit en maakten er bergruimtes van en sloegen er hun aardappelen in op. Er moesten opzichteressen aan te pas komen om de bevolking te ‘beschaven’. Je moest volgens de regels wonen of anders ging je naar een heropvoedingskamp. Nu heb ik grote bewondering voor psychologen, die vroeger hygiënisten waren, die de Nederlanders tussen 1850 en 1970 allemaal op de pot en onder de douche wisten te krijgen. Dat was een grotere inspanning dan die van de ingenieurs en droeg net zo goed bij aan het moderne en welvarende leven van nu als de sleuteltechnologieën.’

Voor ik vertrek, vraag ik Lintsen of ik nog even van zijn wc gebruik kan maken. Terwijl ik boven de pot hang, besef ik dat het beschavingsproces zijn werk heeft gedaan en dat de hygiënisten van weleer trots op me zouden zijn geweest.

Over Joep Schrijvers

Joep Schrijvers doet onderzoek naar westerse advies- en lesboeken voor vorsten, bestuurders en managers van Homerus tot Covey. Hij is schrijver van succesvolle, kritische boeken en artikelen over management, mens en maatschappij.

Deel dit artikel

Wat vond u van dit artikel?

0
0

Boek bij dit artikel

Adrienne van den Bogaard, Harry Lintsen, Frank Veraart
De eeuw van de computer

Populaire producten

    Personen

      Trefwoorden