‘Toen ik de mens leerde kennen, ging ik van dieren houden’, klinkt het door mijn versterkte telefoon. Ik grijns. Dit zijn oneliners waar ik van houd: de mengsels van luchthartigheid en misantropie (mensenhaat). Zo komt Roos Vonk, schrijver van ‘Ego’s en andere ongemakken’, op mij over: als een pragmatische psycholoog die met een zeker pessimisme naar de mensheid kijkt. Zegt je boekenkast iets over je karakter of waar je woont? Ik weet het niet, wel dat ze in de bossen woont aan een zandpad. ‘Je moet dan nog tweehonderd meter doorlopen’, had ze me geïnstrueerd, ‘en niet schrikken als de honden aanslaan.’ Het mocht niet zo zijn, het ongemak van een griep noodzaakte mij om de ouderwetse telefoon te pakken.
Boekenkast
Ik hoor gestommel. Vonk loopt door haar woonkamer, omdat ik naar haar boekenkasten heb gevraagd. ‘Ik heb er veel’, zegt ze. ‘Op de universiteit staan de kasten voor de studieboeken en proefschriften. Hier in de kamer heb ik een buffetkast met een boekenplank en salontafeltjes waaronder je aan vier kanten boeken kwijt kunt. Dat is mijn opslag van nog te lezen boeken. Aan één kant staan romans. Aan een tweede kant populaire boeken die iets met psychologie of met mijn werk te maken hebben, zoals ‘Quirkologie’ en ‘De prooi’. En aan de derde kant staan nu boeken die iets met dieren te maken hebben, bijvoorbeeld een boek van Charles Darwin en van Marianne Thieme. Dat zijn meestal boeken die én leuk én leerzaam zijn. In de zijkamer staan Ikea-kasten met vakliteratuur en tijdschriften. Dan heb ik nog boekenkasten in het bijgebouw van mijn huis waar mijn kantoor is. Ik heb er romans neergezet om het gezellig te maken. Maar er liggen ook filosofische boeken, bijvoorbeeld over boeddhisme, en boeken van vroeger: mijn studieboek van mijn filosofiebijvak, Hofstadter (Gödel, Escher, Bach) en dat boek van Marcel Hulspas over de pseudo-wetenschappen.’
‘Hoeveel boeken ik heb?’ Het wordt stil. Ik hoor haar weer lopen: naar welke kasten gaat ze? Ze begint hardop te rekenen. Is ze perfectionistisch? schiet er door mijn hoofd. Ze had me tijdens de afspraak voor dit gesprek al gewaarschuwd dat ze als een schoolfrik door mijn tekst zou lopen. ‘Dertig boeken op een plank, zes planken, salontafeltjes, werkkamer… dat maakt ongeveer 150 boeken.’ Iedereen heeft wel een oudste boek, wat zou dat bij haar zijn? ‘Mijn oudste boek is ‘Juffertje Korenbloem’. Dat is een pocketboek, dat ik als kind heb gelezen. Het gaat over een meisje in Amsterdam dat ziek is en naar een sanatorium in een ander land moet. Daar moet ze haar draai weer vinden. Dat was zo mooi.’ Ik moet de bal inkoppen: ‘Was jij dat meisje?’ Ze grinnikt: ‘Misschien wel. Ik identificeerde me ermee. Dat meisje stond voor iets moeilijks, moest er doorheen en het lukte. In mijn pubertijd werd W.F. Hermans mijn favoriete auteur. Hij heeft me waarschijnlijk geïnspireerd tot mijn negatieve beeld over de mens en de ironische rol van het toeval. Ik ben net als Hermans een echte nihilist. Maar ik ben wel van nature altijd vrolijk en goed gehumeurd.’
Teutlezen
Vakliteratuur en romans komen Vonk in gelijke mate onder ogen. Maakt het nog verschil hoe ze die leest? ‘In mijn vrije tijd lees ik vooral romans en populair-wetenschappelijke boeken. Romans lees ik langzaam. Ik ben een echte teutlezer. Een roman lees ik het liefst ‘s morgens in bed. Dan is het stil in je hoofd en heb je veel meer contact met het boek. Ik maak een kopje thee. De honden gaan mee en krijgen ontbijt op bed. De praktijk is echter dat ik vooral in de namiddag bij de borrel lees.
Zakelijk lees ik volkomen anders. Het gaat dan om wetenschappelijke tijdschriften. Van een artikel lees ik eerst het abstract. Vaak alleen die, omdat daar de essentie in staat. Soms lees ik ook de inleiding en de discussie als me iets opvalt. De paragrafen over de methode en dataverzameling laat ik voor wat ze zijn, tenzij ik die voor mijn eigen onderzoek nodig heb. Vakliteratuur lees ik dus selectief en snel. Vaak lees je het ook omdat je iets specifieks te weten wilt komen. Bij een roman laat je je juist meenemen door de auteur.’
Gewoon beginnen
Boeken worden eenzaam geconcipieerd. Toch verschillen de schrijfgewoonten van schrijver tot schrijver. ‘Ik schrijf bij voorkeur in de ochtend’, zegt de luidspreker voor me, ‘maar dat lukt me nooit. Ik heb een drukke werkdag. De praktijk is dat ik vaak pas tegen een uur of vijf écht aan het werk ga. Om half zeven, zeven uur stop ik dan. Voor mijn columns heb ik een bestandje met ideeën. Die haal ik uit de krant, van de tv of ontstaan door wat ik meemaak. Maar ik kijk er bijna nooit in omdat ik dan alweer iets nieuws bedacht heb wat me op dat moment bezig houdt. Ik begin gewoon met typen. Het is veel meer ‘free format’ dan een artikel voor een wetenschappelijk tijdschrift. Voor dat laatste moet je je aan allerlei regels houden. Erg vermoeiend: terwijl je schrijft, denk je dan steeds ‘dat keuren ze af en dat willen ze niet’. Een boek schrijven was voor mij tot nu toe het aan elkaar smeden van artikelen en columns die ik al geschreven heb. Ik combineer, vul aan, breid uit en klaar is het boek. Maar ik wil ook eens een boek maken waar ik met niets begin. Je ontwikkelt dan al schrijvend je gedachten. Het proces is dan nieuw en daardoor spannend.’
Publiekshoogleraar
Een hoogleraar in Nederland staat onder grote druk om in prestigieuze, meestal Amerikaanse vaktijdschriften te publiceren. Je kunt zeggen dat Roos Vonk met haar boeken, columns en lezingen een publiekshoogleraar is. Wordt zoiets gewaardeerd? ‘Nauwelijks. In de wetenschappelijke wereld in Nederland ligt een sterk accent op publiceren voor vakgenoten en niet voor een breder publiek; dat levert helemaal niets op in termen van ‘punten’ die je moet halen om aan een universiteit te werken. Ik heb weleens in de krant gelezen dat NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, kent subsidies voor onderzoek toe – JS) maatschappelijke toepassing en communicatie belangrijk vindt, maar in het NWO-commentaar op mijn laatste subsidieaanvraag werd een snerende opmerking gemaakt over mijn ‘commerciële trainingen’. Het draait om je wetenschappelijke publicaties en als je daar te weinig van hebt, heeft dat serieuze gevolgen. De afdeling communicatie van de Radboud Universiteit is wél blij met mijn publieksactiviteiten. ‘Want als jij in de picture bent, is dat belangrijk voor ons’, zeggen ze. Maar ik kan dat alleen doen omdat ik een deeltijdaanstelling heb: de helft van de tijd werk ik aan de wetenschappelijke publicaties en het onderwijs aan studenten, in mijn eigen tijd – als ondernemer – pas ik die kennis toe, in mijn columns en lezingen.’
De loopbaan van Roos Vonk maakt op de buitenstaander een voorspoedige indruk. Voor haar dertigste is ze gepromoveerd, voor haar veertigste professor en over publieke bekendheid heeft ze niets te klagen. ‘Hoe ik hierin gerold ben? Dit ging vanzelf. Op mijn veertiende, vijftiende begon ik boeken over de persoonlijkheid te lezen, omdat ik wilde weten waarom we zijn zoals we zijn. Ik had niet het idee dat ik in de wetenschap zou gaan. Docenten zeiden toen wel al over mij dat ik altijd het naadje van de kous wilde weten. Ik had ook iets met taal. Ik heb geaarzeld of ik niet Nederlands moest studeren om een schrijvend bestaan te leven. Maar uiteindelijk werd het psychologie omdat het vak me zo fascineerde. Ik werd aio, docent, hoofddocent en hoogleraar. Daarna rolde ik eigenlijk in het commerciële werk via een onderzoek. Ik heb nooit een POP gehad en ik heb als ondernemer nooit een plan gehad, maar als ik terugkijk op mijn loopbaan ben ik tevreden.’
Zelfpromotie
Vonks boek ‘Ego’s en andere ongemakken’ verscheen afgelopen november en kent vanwege de grote belangstelling inmiddels al een paar herdrukken. Het behandelt onder andere hoe mensen zichzelf promoten, dus ik wil de vraag naar haar eigen promotionele kwaliteiten niet laten liggen. ‘Ik aarzel met het antwoord, want ik ben geen type om mezelf op de borst te slaan of te bluffen. Vrouwen zijn daarin sowieso wat voorzichtiger dan mannen. Maar toch, ik weet waar ik goed in ben en ik vind het onzin om daar bescheiden over te doen. Vorige week was ik bij de AVRO. Voordat ik wegging, vroeg ik hoe ik uitgenodigd kan worden voor Zomergasten. Dat is best brutaal, maar ik denk gewoon dat ik daarvoor een leuke gast zou zijn omdat ik veel verschillende dingen doe. Je kunt het hebben over wetenschap, intieme relaties, managers en leiderschap, emoties, ego’s, bioindustrie. Als je iets wil en kunt, moet je het zeggen. Je mag er niet vanuit gaan dat anderen kunnen raden waar jij behoefte aan hebt of waar je naartoe wilt. Het motto ‘kinderen die vragen, worden overgeslagen’ werkte bij mij als kind al niet, omdat ik dacht: als je niets vraagt, weten ze niet wat je wilt.’
Instincten
Ik wil weten wat haar belangstelling nu heeft. ‘Ik krijg steeds meer belangstelling voor het instinctieve gedrag van de mens. We maken namelijk vaak instinctieve keuzes, gebaseerd op het lust-onlustprincipe, die voor het collectief niet goed zijn. Kijk maar naar de resultaten van klimaatoverleg of beperking van vangst op uitstervende vissen; dat lukt dus niet eens op het hoogste niveau, laat staan hoe Jan-met-de-pet dit doet. Ik maak me daar grote zorgen over. Ik ageer ook tegen de leus dat je op je gevoel moet afgaan. Daar wordt vaak mee bedoeld: afgaan op je instincten. Die zorgen ervoor dat we ons vooral druk maken over ons kleine kringetje, je gezin, je eigen groep. Het was een belangrijk overlevingsmechanisme in de oertijd van de mens. Maar de samenleving is zo groot en complex geworden dat die instincten niet meer werken. Het is van belang dat we onze instincten leren beheersen. Vrijheid is niet doen waar je zin in hebt, het ontstaat juist pas als je jezelf kunt beheersen. Dan kun je keuzes maken. Dat maakt beschaving mogelijk.’
Eén van haar honden blaft. ‘Ik hou van dieren’, beaamt ze. ‘Ik heb twee honden, twee konijnen en één kat. In de toekomst wil ik ook varkentjes houden. Ik geloof niet zo in die superieure rol van de mens; het is ook maar onderbuikgevoel dat wij beter zijn. Een primitief ‘eigen soort eerst’. Ja, ik vind de omgang met dieren erg leuk. Dieren zijn zoveel gemakkelijker. Dieren nemen je zoals je bent. Ze kijken niet naar wat je aan hebt. Dieren kunnen je ook niet kwetsen. Komt de hond niet dan is dat geen afwijzing van jou maar gewoon omdat zij geen zin heeft. In het contact met mensen ben je vaak meer strategisch: ze zeggen dit maar bedoelen dat. En zelf doe je dat ook, dat is onvermijdelijk. Het ego van mensen fascineert me mateloos, maar een prettig verschijnsel vind ik het niet!’
Over Joep Schrijvers
Joep Schrijvers doet onderzoek naar westerse advies- en lesboeken voor vorsten, bestuurders en managers van Homerus tot Covey. Hij is schrijver van succesvolle, kritische boeken en artikelen over management, mens en maatschappij.