Evolutie is een proces dat zo langzaam gaat dat het niet geobserveerd kan worden in een mensenleven. Miljoenen jaren kan het duren voordat natuurlijke selectie – het relatieve voordeel dat een bepaalde eigenschap heeft voor de drager – zichtbaar wordt. Dat is wat biologen tot voor kort dachten. Inmiddels weten ze de evolutie snel kan plaatsvinden, zolang natuurlijke selectie sterk is.
In een interessant artikel in de New York Times beschrijft de Nederlandse evolutionair bioloog Menno Schilthuizen hoe hij en zijn collega’s de ultieme plek hebben gevonden waar zulke sterke natuurlijke selectie plaatsvindt. De stad, die vaak voor een extreme omgeving zorgt. ‘Temperaturen in het centrum van de stad kunnen 10 graden hoger liggen dan op het nabijgelegen platteland,’ schrijft hij. ‘Een groot deel van de stad is bekleed met ondoordringbare oppervlakken van steen, glas, staal en asfalt. Er is vervuiling van bodem, water en lucht, vooral van mensen afgeleide voedselbronnen, en een bijzonder bont gezelschap van de lokale en invasieve flora en fauna.’
En daar evolueren diersoorten snel, zo blijkt uit verschillende studies. Het DNA van sommige vogels in de stad is na 200 jaar adaptatie afgeweken van landelijke voorouders. Spinnen in Wenen zijn geëvolueerd zodat ze hun webben vlak naast straatlantaarns hangen die motten aantrekken. En een hagedis in Puerto Rico heeft pootjes die zo evolueren dat ze betere grip hebben op een ondergrond van beton.
Voor sommige van deze diersoorten is het ‘adapt or die’ in deze stedelijke omgevingen, schrijft Schilthuizen. Deze dieren gebruiken deze omgevingen als een ecosysteem en inmiddels doen biologen dat ook. ‘Aangezien we steeds verder moeten reizen naar ongerepte wildernis, beginnen we te beseffen dat de uitbreiding van stedelijke groei misschien niet iets is om depressief over te zijn, maar eerder te zien als spannend, omdat geheel nieuwe vormen van leven recht onder onze neus evolueren.’