De Grote Markt in Groningen wordt omzoomd door bebouwing die aan twee zijden sterk wordt gekenmerkt door de functionele en zakelijk wederopbouwstijl. Toen de gemeente Groningen in de jaren negentig de uitstraling van het plein wilde verbeteren, liet het een plan maken. Een ondergrondse parkeergarage onder de Grote Markt maakte deel uit van de herinrichting. Deze garage was nodig om het plan financieel haalbaar te maken en zo projectontwikkelaars bij het plan te kunnen betrekken.
Veel bewoners van Groningen waren fel tegen auto’s in de binnenstad. Al gauw ontstond georganiseerd verzet: ‘Geen Gat in de Grote Markt’. Tegenstanders vreesden dat de Martinitoren beschadigd zou kunnen raken als er in de directe nabijheid een ondergrondse parkeergarage zou worden gegraven. Het verzetscomité visualiseerde deze angst in haar logo met een omvallende Martinitoren. De gemeente probeerde de angst weg te nemen door een geotechnisch bureau onderzoek te laten uitvoeren naar de werkelijke kans op schade aan de toren. Het bureau becijferde die kans op minder dan één promille. Dat klonk veilig, maar de tegenstanders grepen dit onderzoek aan om erop te wijzen dat er dus inderdaad een kans was op verzakking. Het verzet tegen de plannen werd zo hevig dat de gemeente zich genoodzaakt zag in te stemmen met een referendum. Meer dan tachtig procent van de stemmers keerde zich daarbij tegen het plan.
Het verhaal is typerend voor de manier waarop veel bestuurders omgaan met tegenstand. De tegenstander komt met argumenten die bezorgdheid uitdrukken en de voorstander bestrijdt deze met harde informatie. Maar op deze manier kan de gemeente het pleit niet beslechten. Dat komt door de aard van de weerstand. Deze is gebaseerd op gevoelswaarden zoals ideologieën (‘geen auto’s in de binnenstad’) en angst (‘het omvallen van de Martinitoren’). Gevoelswaarden zijn niet altijd te rationaliseren en het is dan ook problematisch ze te bestrijden met kwantitatieve, objectieve informatie.
Psychologen Paul Slovic en Baruch Fischhoff hebben onderzoek gedaan naar de perceptie van risico. Zij concluderen dat onze besluiten en beoordeling van risico’s sterk worden bepaald door onze gevoelswaarden en gemoed, oftewel ons affect. Technische informatie is bedoeld voor het rationaliseren van besluiten en ontbeert dus dit affect. Daardoor zijn gevoelsargumenten vaak sterker dan technische.
In een menselijke afweging speelt het affect altijd een rol. Uit dezelfde informatie kan de voorstander (één promille is een zeer geringe kans) iets heel anders opmaken dan de tegenstander (dus toch een kans). Omdat de tegenstander de morele argumentatie gebruikt, wint hij. Het is zelfs mogelijk dat de angst niet eens bij iedere tegenstander oprecht is geweest, maar slechts in dienst stond van het ideologisch sentiment. De angst kan dan een mooi wapen zijn.
Dit doet wellicht vermoeden dat bestuurders bij voorbaat een verloren wedstrijd spelen. Dat is niet helemaal zo, mits zij op een slimme manier met rationalisering omgaan. Stel bijvoorbeeld dat de gemeente in onderhandeling gaat met de tegenstanders over de mogelijkheid van het ontstaan van schade aan de Martinitoren. Het klinkt alleszins redelijk voor beide partijen als vooraf wordt afgesproken dat bij een kans op schade groter dan één promille het plan wordt stopgezet en dat het bij een kleinere kans wordt voortgezet. Met deze spelregel vooraf wordt dominantie van het morele argument omzeild. Bovendien heeft de tegenstander zich nu gecommitteerd aan een uitkomst. Is de uitkomst minder dan één promille en probeert de tegenstander dan alsnog terug te krabbelen, dan staat de gemeente sterk en geldt de tegenstander als onbetrouwbaar.
Do’s & Don’ts
Do
- Betrek potentiële tegenstanders bij planvorming en zorg dat ze gecommitteerd blijven aan het gezamenlijk doorlopen proces.
- Gebruik harde informatie niet als wapen, maar als referentiepunt voor discussie.
Don’t
- Bestrijd door gevoelens gedreven argumenten niet met harde informatie.
- Zorg dat onderhandelingen over beleid niet gaan om winnen of verliezen.