‘Bijna 33 jaar heeft Thomas Sprenckhuysen vastgehouden aan zijn aandeel in de VOC; vanaf de oprichting, toen hij via de predikant van zijn remonstrantse kerk intekende op het oprichtingskapitaal, tot nu, maart 1635. Maar Sprenckhuysen heeft besloten dat de tijd gekomen is om zijn aandeel te verkopen.’ Zo begint hoofdstuk 6 van ‘De Bakermat van de beurs’.
De ondertitel van Petrams boek luidt: ‘Hoe in zeventiende-eeuws Amsterdam de moderne aandelenhandel ontstond’. Die ontstaansgeschiedenis vertelt Petram aan de hand van verhalen van mensen als Sprenckhuysen. Sprenckhuysen was onbekend met de mores van de beurs en had geen idee hoe hij zijn koerswinst te gelde kon maken. We lopen met hem mee langs het beursgebouw vlakbij de Dam en begrijpen zijn probleem: hoe vindt hij tussen die enorme mensenmassa iemand die zijn aandeel van nominaal 300 gulden wil kopen?
Via een neef, getrouwd met de dochter van een voormalig bewindhebber van de VOC, volgen we Sprenckhuysen naar de oostzijde van de Nes en de Oude Turfmarkt. Daar wonen respectievelijk Christoffel en Jan Raphoen. Zij willen wel kopen en betalen contant, 2,5 punt onder de koers waartegen die ochtend de aandelen op de beurs zijn verhandeld. Voor een buitenstaander als Sprenckhuysen blijkt dit de minst omslachtige en meest lucratieve manier om te ‘cashen’. De gebroeders Raphoen oefenen het recent ontstane beroep van hoekman (‘market maker’ zouden we tegenwoordig zeggen) uit en vervullen daarmee voor lieden als Sprenckhuysen een belangrijke functie.
Sprenckhuysen is een van de tientallen mensen van wie Petram sporen in de archieven vond. Alle belangrijke innovaties in de Amsterdamse zeventiende-eeuwse financiële
wereld beschrijft hij aan de hand van problemen en/of overwegingen van deze historische figuren. Daarmee voorkomt hij dat zijn verhaal een saaie institutionele verhandeling wordt, of een al eerder vertelde geschiedenis. Door straten en steegjes van Amsterdam lopen mensen van vlees en bloed, of ze wonen in huizen die nog steeds in de hoofdstad staan.
Zo staan ook nu nog, voor wie goed kijkt, op de gevel van Amstel 216 in het rood enkele Hebreeuwse tekens, een zeilscheepje en de namen ‘Van Buenige’ en ‘Jacoba’. Volgens de overlevering zijn die er op gekliederd door Coenraad van Beuningen. Deze voormalige bewindhebber van de VOC had met geleend geld gespeculeerd op een koersstijging. Toen in 1688 de koers echter in elkaar klapte, verloor hij liefst 100.000 gulden (destijds goed voor pakweg 25 grachtenpanden). Toen hij niet alleen zijn geld, maar ook zijn verstand had verloren, zou hij in verwarde toestand zijn voormalige woning aan de Amstel hebben beklad. Sindsdien staat dat bekend als ‘het huis met de bloedvlekken’.
Petram laat zien dat de handel in derivaten (‘afgeleide’ financiële transacties) niet iets nieuws is dat in Nederland pas in zwang kwam na de oprichting van de Amsterdamse optiebeurs in 1978. Ook in de zeventiende eeuw werd er volop gehandeld in termijncontracten en opties. Ook toen zorgden ze afwisselend voor een levendige handel en ontwrichting. Zo schetst Petram vele parallellen. Dat is misschien het meest hoopgevende van een boek dat vooral gaat over hebzucht en geldelijk gewin. Tot dusverre heeft de wereld elke financiële crisis overleefd. Waarom zou dat nu anders zijn?
Over Annegreet van Bergen
Annegreet van Bergen is econoom, auteur van de bestseller Gouden jaren en journalist.