In de achttiende eeuw werd tegen deze constructie heel anders aan gekeken. Zo was Adam Smith, wiens naam altijd in één adem met de vrije markt en het liberalisme wordt genoemd, mordicus tegen. Smith was bang dat eigenaren onverantwoorde risico’s zouden nemen wanneer zij niet zelf zouden opdraaien voor álle schade als gevolg van een eventueel faillissement.
Eind negentiende eeuw zag Karl Marx, grondlegger van het communisme, vooral voordelen van een onderneming met grote aantallen aandeelhouders. Doordat zij met velen tegelijk waren konden ze tezamen het kapitaal bijeenbrengen dat nodig was om bijvoorbeeld spoorwegen te financieren of om staalfabrieken en chemische bedrijven op te zetten. Door dit aandeelhouderschap kon de industrialisatie doorgaan, maar zouden tegelijk eigendom en beheer worden gescheiden. Vervolgens konden de ‘kapitalisten’ (lees: eigenaars) buiten spel worden gezet zonder dat de industriële ontwikkeling tot stilstand werd gebracht.
Zo is het dus niet gegaan. Ten eerste omdat de traditionele kapitalist – de dikbuikige rentenier die coupon knippend en sigaren rokend in zijn weelderige villa een arbeidsloos inkomen geniet – niet meer bestaat. Aandelen zijn steeds meer in handen gekomen van institutionele beleggers, vooral pensioenfondsen, die het vermogen van ‘de kleine man’ beheren. Deze omwenteling voltrok zich in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.
Dat leidde ten tijde van de Koude Oorlog met zijn IJzeren Gordijn tot een komische situatie aan de grens tussen Oost-Duitsland en Polen. Een vriend van mij wilde die grens over. Maar dat ging zomaar niet. De douane onderwierp zijn bagage aan een nauwkeurig onderzoek en ontdekte een boek met de titel The silent revolution. Ging het hier om opruiende lectuur? Was hier sprake van een staatsvijandige activiteit? Een opgetrommelde tolk moest opheldering verschaffen. Deze stelde vast dat het een ‘onschuldig’ boek was: het vertelde namelijk het verhaal van de pensioenfondsen die een steeds belangrijker rol op Wall Street gingen spelen waardoor arbeiders als het ware kapitalisten waren geworden.
In de jaren tachtig speelde er bovendien iets anders. Het leerstuk van de maximalisatie van de aandeelhouderswaarde kwam ten tonele. Er leek, kort gezegd, een manier te zijn gevonden om de belangen van de managers, die het beheer over bedrijven hebben, parallel te laten lopen met die van de aandeelhouders. Daarvoor moest een steeds groter deel van het beloningspakket van de managers uit aandelenopties gaan bestaan. Gevolg was dat managers vooral naar de beurskoers keken en allerlei kortetermijnmaatregelen bedachten om die koers zoveel mogelijk op te krikken. Rücksichtslos kappen in de kosten, inkoop van eigen aandelen? Geen middel werd geschuwd zolang het de beurskoers maar ten goede kwam. Dat die maatregelen slecht waren voor de winstgevendheid of waardecreatie op lange termijn, dat donderde niet. Wanneer de rek er bij het ene bedrijf uit was, stapten aandeelhouders net zo makkelijk over naar het andere bedrijf en zo resulteerde beperkte aansprakelijkheid in beperkte verantwoordelijkheid.
Daarom is het verheugend dat pensioenbeheerder APG, onder meer belegger van het geld dat Nederlandse ambtenaren en werkers in de gezondheidzorg hebben gespaard, in september nieuwe richtlijnen heeft opgesteld voor het beloningsbeleid van de managers van de bedrijven waarin APG belegt. ‘APG spoort de managementteams van de bedrijven (..) aan om waarde creatie op de lange termijn te maximaliseren, en niet boekhoudkundige winsten op korte termijn,’ staat in een verklaring. Deze beleidswijziging komt laat en we moeten nog zien hoeveel zoden hij aan de dijk zet. Maar eindelijk wordt duidelijk dat het profiel van de aandeelhouder is veranderd. Het zijn gewone mensen die via hun pensioenfondsen spaarcenten willen steken in bedrijven die voor groei en ontwikkeling zorgen.¶
Over Annegreet van Bergen
Annegreet van Bergen is econoom, auteur van de bestseller Gouden jaren en journalist.