Op werkdagen voor 23:00 besteld, morgen in huis Gratis verzending vanaf €20

Achtergrond

Naar een democratische economische elite

De wereldregering waarvan denkers als Dante, Kant, Einstein en Gandhi droomden is in onze tijd werkelijkheid geworden. Maar niet op de gedroomde manier. Zij is vrijwel onzichtbaar, wordt niet democratisch gekozen en staat in dienst van de macht en het prestige van het grote geld. Het is een grenzeloze elite, een club zonder land, die een nieuw soort macht uitoefent over nationale staten.

Dick Pels | 11 juli 2008 | 5-6 minuten leestijd

Volgens David Rothkopf in zijn boek De superklasse bestaat die ‘wereldregering-bij-gebrek-aan-beter’ uit een groep van ongeveer 6000 mensen: bestuursvoorzitters van de grootste bedrijven, managers van de grootste hedgefondsen, belangrijke staatshoofden en regeringsleiders, actieve miljardairs, oliemagnaten, mediatycoons, topmilitairen, religieuze leiders en een handvol bekende schrijvers, wetenschappers en kunstenaars. Daarnaast bestaan er ook enkele ‘schaduwelites’ van terroristische leiders en topcriminelen.

6000 op de 6 miljard aardbewoners: ieder van hen is letterlijk one of a million. Het zijn vooral witte oudere mannen: slechts 6,3 van hen is vrouw, de gemiddelde leeftijd is 58 jaar en de helft komt uit de VS en Europa. Zij hebben gestudeerd op elite-universiteiten als Stanford, Harvard en Chicago, hebben vooral carrière gemaakt in de zaken- of financiële wereld (63%, de politieke leiders vormen 18%, de culturele en religieuze leiders ieder 4% van het totaal). En ze zijn rijk tot superrijk: 60% van de elite is miljonair, en de bijna 1000 miljardairs van de wereld horen er bijna allemaal toe.

Rothkopf gebruikt het begrip ‘superklasse’ vooral vanwege de dramatische lading ervan en deze inderdaad verbijsterende kloof tussen rijk en arm. Het gaat hier echter niet om een erfelijke klasse in traditionele zin, maar om een machtselite die opener, toegankelijker en meritocratischer is dan zijn voorgangers – hoewel dynastieën nog steeds voorkomen en grote familienamen (Murdoch, Bush, Tata) nog steeds belangrijk zijn.

Terwijl in 1989 nog ongeveer driekwart van de rijkdom van de elite geërfd was, werden rond 1995 de zelfverdiende vermogens belangrijker dan erfenissen; de meest recente lijsten laten zien dat ruim 70% zijn vermogen zelf heeft vergaard. Niettemin worden de kansen op sociale stijging nog steeds sterk bepaald door het geboortemilieu en allerlei geluksfactoren. Kinderen van de rijken en hoogopgeleiden genieten alle voordelen van hun uitgangspositie: naast economisch kapitaal (geld) beschikken zij over sociaal kapitaal (netwerken) en cultureel kapitaal (kennis, diploma’s, sociale vaardigheden enzovoort).

Ondanks haar machtswellust, hebzucht en monomanie wil Rothkopf geen ‘instinctieve aanval’ openen op de elite. Elites zijn vanzelfsprekend en wenselijk: ‘we zullen altijd leiders willen en moeten hebben.’ Ook de nieuwe mondiale elite bestaat uit uitblinkers en vernieuwers die risico’s durven te nemen en als verbindingsfiguren optreden tussen verschillende machtscentra en samenlevingen. Zij hebben nieuwe markten en infrastructuren geschapen die de groei stimuleren. Ook al tilt het opkomend tij niet alle boten op, ook de armsten zijn er beter van geworden: het aantal mensen dat in extreme armoede leeft is de laatste twintig jaar met bijna 20% gedaald.

Desondanks zijn de kansen om op een positieve manier deel te hebben aan de globalisering nog steeds zeer ongelijk verdeeld. Rothkopf pleit voor een nieuwe evenwicht tussen de macht van de superklasse en de macht van de achtergebleven massa. Het marktmechanisme is moreel blind, en wordt illiberaal zodra het de schijn van vrije concurrentie ophoudt zonder iedereen daadwerkelijk gelijke kansen te geven. Maar de oplossing ligt noch in een reflexmatige bescherming van de nationale soevereiniteit, noch in een wereld zonder mondiale elites. Deze elites moeten echter de noden van de massa tot hun hoogste prioriteit maken. Dat is geen zuiver economische kwestie: de armen moeten ook een rechtvaardig aandeel krijgen in de politieke macht: dat is immers ‘een geboorterecht van ieder mens.’

Elite en democratie zijn dus geen water en vuur. Vrije elitevorming op basis van eigen verdienste en democratisering veronderstellen elkaar. Er bestaat wat dit betreft een intrigerende onbalans tussen de elitevorming in de politiek en die in de economie. Er zijn te weinig doortastende leiders in de politiek, terwijl het leiderschap in de economie te weinig democratisch is. De huidige politieke cultuur kent (te) weinig mensen die hun nek durven uitsteken, een dragende toekomstvisie kunnen verwoorden en ‘het volk’ durven tegenspreken. Daarentegen is de huidige economische cultuur te autoritair, zeker de Angelsaksische bedrijfscultuur met zijn nadruk op de alleenheerschappij van via ondoorzichtige procedures benoemde ceo’s.

Democratisering van de economische elite vereist dan ook een verdere verdieping van het meritocratische beginsel. Er is een meer open competitie nodig om de beschikbare topposities, zodat het ondernemerschap toegankelijk wordt voor allen met de vereiste talenten en ambities. Of zoals Joop den Uyl die doelstelling al in 1952 formuleerde: ‘vergroting van de vrijheid van ondernemen voor de werkelijk bekwamen’. Op dit moment vormt de economische elite nog teveel een gesloten oligarchie, en geldt het inkomen als het belangrijkste symbool van verdienste. De markt zou via ‘marktconforme’ salarissen bepalen wie de besten zijn. Dat leidt tot perverse effecten: degenen die verdiend of onverdiend aan de top staan willen uit alle macht bewijzen dat ze de besten zijn door hun salarissen kunstmatig op te hogen.

De huidige economische elite heeft dus teveel macht en teveel geld. Een werkelijk vrije ondernemingsgewijze produktie houdt in dat die elitemacht wordt beperkt door medezeggenschap en controlemogelijkheden voor alle belanghebbenden, zowel binnen als buiten het bedrijf. Ook moeten ondernemerschap en eigendom (of macht en geld) principiëler van elkaar worden gescheiden. Het Angelsaksisch kapitalisme koppelt het financiële eigenbelang van bestuurders en managers via aandelenbezit, superbonussen en megasalarissen direct aan het bedrijfsbelang, dat exclusief wordt geïnterpreteerd in termen van verhoging van de beurswaarde. Maar bedrijven hebben een bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid, en economische creativiteit wordt niet uitsluitend geprikkeld door financiële hebzucht.

Het wachten is daarom op een nieuwe elite die zijn kwaliteiten heeft bewezen in een werkelijk open competitie, en die de eer van het werk hoger schat dan het geld. Terwijl de politiek van het bedrijfsleven kan leren op het punt van leiderschap, kan het bedrijfsleven leren van de politiek hoe democratische elites tot stand komen. Terwijl de politiek van de nieuwe economische elite kan leren om daadwerkelijk buiten de nationale grenzen te denken, kan deze elite van de politiek leren hoe het kapitalisme kan worden beteugeld en beschaafd. Maar uiteindelijk zal dat laatste alleen mogelijk zijn wanneer de politieke globalisering de economische globalisering zal hebben ingehaald en de huidige ondemocratische wereldregering door een democratische zal zijn vervangen.

Over Dick Pels

Socioloog en filosoof Dick Pels is essayist voor onder andere NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Groene Amsterdammer en Hollands Diep. Hij is (hoofd)docent maatschappijtheorie en sociale filosofie aan de universiteiten van Amsterdam en Groningen. Daarnaast is hij een van de oprichters van de progressieve denktank Waterland.

Deel dit artikel

Wat vond u van dit artikel?

0
0

Boek bij dit artikel

Populaire producten

    Personen

      Trefwoorden