Internetjournalist Nicholas Carr waarschuwde een aantal jaar geleden in Het ondiepe dat het internet ons oppervlakkiger maakt. In We worden steeds slimmer betoogt u het tegenovergestelde. Wie heeft gelijk?
Ik heb juist het gevoel dat het internet mijn bewustzijn heeft geopend. De mogelijkheid om gesprekken te voeren met wie dan ook, waar dan ook, heeft mijn dagelijkse intellectuele leven enorm verrijkt. Als ik ergens gefascineerd door raak, kan ik dankzij het internet op een verbazingwekkende manier de diepte in gaan. Dat neemt niet weg dat ik aanvankelijk ook pessimistisch was over het effect van het internet. Toen een fenomeen als instant messaging opmars maakte deed ik het in eerste instantie af als een slechte versie van email. Maar wat blijkt: texting heeft tot een nieuwe vorm van communiceren geleid, tussen het gesproken en het geschreven woord in. Dat maakt het mogelijk om de scherpzinnigheid van het denkproces te combineren met de snelheid van een gesprek.
Waardoor we altijd bereikbaar zijn en continu worden geïnterrumpeerd.
Constante afleiding is inderdaad een serieus probleem. Dat is waar Nicholas Carr zo'n belangrijke bijdrage aan de discussie heeft geleverd. Voorheen dachten we dat we met multitasking de toppen van onze intellectuele capaciteit hadden bereikt. Het ondiepe toont aan dat het tegendeel het geval is. Als mensen om de drie minuten in hun concentratie worden verstoord, duurt het gemiddeld bijna een half uur voordat ze hun oorspronkelijke taak weer oppakken. Maar afgezien daarvan hebben technologieën als Facebook en Twitter tot fantastische dingen geleid. Al was het alleen maar vanwege het publiekseffect, waarbij gewone mensen plotseling hun ideeën met de massa kunnen delen. Dat verandert de teneur van een gesprek, en verscherpt de kwaliteit van het denken. Per slot van rekening wil niemand dom overkomen. Schrijvers weten dit al heel lang, maar zij dachten ten onrechte dat dit voor iedereen gold. De doorsnee persoon stopte echter tot voor heel kort met schrijven zodra hij of zij van de middelbare school kwam. Zelfs in het gouden tijdperk van de epistolografie was het corresponderen via brieven enkel voorbehouden aan een kleine elite.
Toch wordt er een enorme hoeveelheid onzin op het web geplaatst.
Het internet is wat dat betreft niet meer dan een weerspiegeling van de fysieke wereld. Negentig procent van wat we zeggen is compleet triviaal of dom. Dat geldt zelfs voor de grootste geesten. Ik ben momenteel de gebundelde brieven van Michelangelo aan het lezen, en je staat er versteld van hoe banaal die soms zijn. 'Als het mooi weer is gaan we picnicken. Misschien kun jij de wijn meenemen.' Dat soort dingen. Het alledaagse is nu eenmaal niet interessant. Maar in de tien procent die niet onzinnig is gebeuren ongelooflijke dingen. Dat is waar de culturele revolutie momenteel plaatsvindt. Een wereld waarin ik een idee opper, en volstrekte onbekenden daar een interessante bijdrage aan leveren en weer op voortborduren, maakt enorme cognitieve krachten los. Het probleem is niet zozeer dat het dom is, maar juist zo interessant dat je geen werk meer gedaan krijgt.
U schetst in uw boek een toekomst van collectieve denkers.
In zekere zin zijn we dat altijd al geweest. Ik denk dat De denker van Auguste Rodin ons wat dat betreft een slechte dienst heeft bewezen. Door dat standbeeld zijn we ervan overtuigd geraakt dat denken een solitaire bezigheid is die plaatsvindt in complete stilte. Sommige eureka-momenten komen inderdaad van dat soort overpeinzingen, maar als ik een medisch probleem heb, wil ik niet dat mijn dokter voorovergebogen gaat zitten met zijn kin op zijn hand. Ik wil juist dat hij met al zijn collega's gaat praten. Ik werkte begin jaren negentig op de redactie van een krant. Dat is een schoolvoorbeeld van sociaal denken. Op momenten van breaking news praatte iedereen door elkaar heen, haakte in op elkaars opmerkingen, hielp elkaar dingen herinneren en vragen formuleren, en stukje bij beetje kwamen we tot een gedeeld bewustzijn. Het enige verschil met toen is dat er nu een explosie van dat sociale denken plaatsvindt op het internet.
Hoe vertaalt zich dat tot het bedrijfsleven?
Ondernemingen onderkennen al een hele tijd het belang van sociaal denken en collectief geheugen. Het probleem is altijd geweest hoe je die kennis kunt opslaan voor later gebruik. Werknemers hebben een enorme database in hun hoofd, maar als ze 's avonds de deur achter zich dichttrekken of van baan verwisselen is die informatie ook weg. Het intypen van gedachten in een computer blijkt bijvoorbeeld niet te werken. De meeste mensen weten vaak niet wat ze weten. Een cultuur van sociaal denken brengt die kennis echter aan de oppervlakte.
Hoe kun je die informatie doorzoekbaar maken?
Bijvoorbeeld door een eigen intern sociaal netwerk te creëren. Dat is wat IBM aan het begin van deze eeuw heeft gedaan, lang voordat Facebook en Twitter werden opgericht. IBM heeft inmiddels een cultuur waarin mensen hardop nadenken over problemen en elkaar online om advies vragen. Op die manier kunnen werknemers bij een probleem eerst de database doorzoeken om te kijken of dezelfde vraag al niet een paar jaar eerder is beantwoord. Dat vergroot de kans dat werknemers toevallig waardevolle dingen ontdekken, bijvoorbeeld doordat ze via het netwerk verbonden worden met collega's die ze persoonlijk niet kennen. Dat is niet alleen efficiënter, het biedt ook een natuurlijk tegengif voor interrupties.
Hoezo?
De meeste berichtjes die we versturen zijn van ondergeschikt belang. We willen weten wat er aan de hand is, waar iemand zich bevindt, of hoe laat de vergadering plaatsvindt. Dat kun je ondervangen door je werknemers om de zoveel tijd een status update te laten plaatsen. Dat werkt zo goed dat bij sommige IBM-afdelingen bijna geen email meer wordt verstuurd. Een blik in het interne netwerk is vaak al genoeg.
Over Jeroen Ansink
Jeroen Ansink is journalist in New York. Hij schrijft en schreef onder meer voor HP/De Tijd, Elsevier Weekly Magazine en Fortune.com. Voor Managementboek schrijft hij interviews. Ansink voltooide een vrij doctoraal in de Letteren aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en behaalde het certificaat Business Journalism aan de Wharton Business School aan de Universiteit van Pennsylvania.