Het Bruto Binnenlands Product (BBP), de geldende norm voor welvaart, houdt veel te weinig rekening met welzijn in bredere zin. Eigenlijk is het een ronduit misleidend beleidsinstrument, dat door de manier van berekenen niet meer past bij de manier van produceren en consumeren in de huidige diensten-, informatie- en kenniseconomie. Dat vinden de top-economen Joseph Stiglitz en Amartya Sen (beiden Nobelprijswinnaar) en Jean Paul Fitoussi. Op verzoek van de Franse president Nicolas Sarkozy hebben zij samen met een brede, internationale groep van wetenschappers een aanzet gegeven voor een nieuw rekenmodel voor nationale welvaart.
‘De welvaart van een land kan nauwelijks afgeleid worden van een berekening van het nationale inkomen zoals hier gedefinieerd’, zo waarschuwde Simon Kuznets al. Als jonge, getalenteerde econoom – destijds professor aan de universiteit van Pennsylvania – had hij de Amerikaanse overheid geholpen om een model te ontwikkelen dat alle geregistreerde gelduitgaven omvatte. Hij definieerde het Bruto Binnenlands Product (BBP) – in het Engels Gross Domestic Product (GDP) – als de nationale som van alle producten en diensten die geproduceerd worden in een jaar. Dat getal vormde dus een indicatie van hetgeen de inwoners van een land allemaal samen hebben ‘verdiend’.
We schrijven dan midden jaren dertig van de vorige eeuw, als er in Verenigde Staten maar geen einde lijkt te komen aan de Grote Depressie. Het Amerikaanse Congres zit met de handen in het haar en weet niet goed wat te doen om de economie te stimuleren; het ontbreekt hen eenvoudigweg aan voldoende gegevens en inzichten. De berekening van het BBP biedt in ieder geval weer een nieuw handvat. ‘Hou in gedachten dat alle activiteiten die niet in geld worden uitgedrukt maar ook een hoge sociale waarde kunnen hebben, ontbreken in het model’, relativeert Kuznets echter zelf al. In 1962 voegt de latere winnaar van de Nobelprijs eraan toe: ‘We moeten duidelijk onderscheid blijven maken tussen kwantiteit en kwaliteit van groei, tussen kosten en baten, en tussen korte en lange termijn. Als meer groei het doel is, dient te worden gespecificeerd: meer groei van wat en voor wat.’
Reclame voor sigaretten
Maar de waarschuwingen van Kuznets werden in de wind geslagen, en het BBP werd een soort ‘gouden standaard’ voor economen en nog meer voor politici en beleidsmakers. Het magische getal leverde allerlei lijstjes op. Het bepaalde de pikorde in de eerste, tweede en derde wereld en het lidmaatschap van de club van rijke landen (OESO). In veel landen werd groei van het BBP tot een bijna heilig doel verheven.
Toch was er ook kritiek. ‘Het Bruto Binnenlands Product omvat luchtvervuiling en reclame voor sigaretten en de ambulances die op de snelwegen verkeersslachtoffers weghalen. Het rekent de speciale sloten voor onze deuren mee en ook de gevangenissen voor de mensen die ze stukmaken’, sneerde de Amerikaanse senator Robert Kennedy, jongere broer van de vermoorde president John F. Kennedy, die zelf in 1968 tijdens de campagne als presidentskandidaat zou worden doodgeschoten. ‘Het Bruto Binnenlands Product omvat de vernietiging van de cederwouden en de dood van Lake Superior. Het neemt toe met de productie van napalm en raketten en kernkoppen’, aldus Kennedy. ‘Het houdt geen rekening met de gezondheid van onze gezinnen, de kwaliteit van het onderwijs of het genoegen dat we aan spelen beleven. Het staat zowel onverschillig tegenover de properheid van onze fabrieken als tegenover de veiligheid van onze straten. Het telt de schoonheid van onze poëzie niet mee, noch de kracht van onze huwelijken, noch de intelligentie van het publieke debat of de integriteit van ambtenaren... het meet kortom alles, behalve dat wat het leven de moeite waard maakt.’
Bruto Nationaal Geluk
In de afgelopen decennia hebben vooral internationale organisaties op het gebied van milieu en ontwikkeling gepleit voor ‘alternatieve’ modellen die meer recht doen aan andere dan louter economische aspecten van welvaart (zie kader). De ontwikkelingsorganisatie van de Verenigde Naties (UNDP) werkt bijvoorbeeld al jaren met de Human Development Index en bekend is ook de zogenaamde ‘Mondiale Voetafdruk’. Meest extreem is wel de maatstaf Bruto Nationaal Geluk die het Himalaya-koninkrijk Bhutan hanteert.
In Nederland hebben economen als Jan Tinbergen, Jan Pen, Roefie Hueting en Arnold Heertje zich criticasters getoond van een te simpele benadering van het BBP. Die laatste zette zijn visie in 2006 nog eens uiteen in het boek ‘De echte economie’. Hij wijst daarin met name op de onderwaardering van natuur en cultuur als een negatief gevolg van de eenzijdige nadruk op de financiële kanten van de economie en de illusie van universele meetbaarheid.
Intussen hebben de rekenmeesters van het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Centraal Planbureau, het Planbureau voor de Leefomgeving en het Sociaal Cultureel Planbureau samen de Monitor Duurzaam Nederland ontwikkeld, die voor het eerst is verschenen in februari 2009. De Monitor geeft een beeld van de stand van zaken op tal van aspecten zoals klimaatverandering, biodiversiteit, gezondheid, kennis, vergrijzing en sociale cohesie. En nu ligt er dus ook het rapport van Stiglitz en de zijnen (Committee on the Measurement of Economic Performance and Social Progress), uitgebracht na anderhalf jaar onderzoek en discussie. In een begeleidend opiniestuk van zijn hand, dat wereldwijd verscheen in tal van invloedrijke kranten, roept Stiglitz op om definitief te stoppen met het ‘BBP-fetisjisme’.
Humanisering van het geld
Het meten van welvaart en welzijn blijft natuurlijk uiterst lastige materie, want welke indicatoren neem je mee en welk gewicht geef je ze, en hoe meet je zaken als sociale cohesie? Bovendien bestaat objectiviteit in deze eigenlijk niet, expliciet of impliciet gaat het ook om (politieke) belangen en interpretaties. Uiteindelijk zal elk model, hoe verfijnd ook, slechts een gemankeerde afspiegeling vormen van de complexe werkelijkheid – die ook nog eens aan verandering in hoog tempo onderhevig is.
Het verbreden van de systeemgrenzen zal in ieder geval leiden tot een betere benadering van die werkelijkheid en tot nieuwe inzichten in relaties tussen factoren. Het verlaten van het BBP als de ‘gouden standaard’ kon wel eens een flinke zet geven aan andere manieren van economisch denken en doen: meer maatschappelijk verantwoord en meer mens- en milieuvriendelijk. Arnold Heertje spreekt in dit verband over ‘humanisering van het geld als transactiemiddel’. Menig auteur die recent heeft geschreven over de kredietcrisis en de oorzaken en gevolgen ervan wijst ook op de uitgelezen kansen die er nu liggen. Zo plaatst Ad Broere in zijn boek ‘De menselijke economie’ vraagtekens bij een aantal populaire economische dogma’s en maakt hij duidelijk dat het echt anders kan. Ook volgens Willem Vermeend kan en zal de economie na deze crisis nooit meer zijn zoals ervoor. Hij pleit in ‘De WIJ economie’ niet alleen voor een rigoureuze omslag naar een groene economie met schone elektriciteit, maar ook voor eerherstel van normen en waarden, fatsoen, ethiek in de samenleving en ouderwetse solidariteit. ‘De IK economie, de IK samenleving is met de crisis ten onder gegaan. Alleen met de WIJ economie kunnen we Nederland de komende decennia welvarend houden.’
Ruilhandel
Zoals milieu- en ontwikkelingsorganisaties al enige decennia geijverd hebben voor andere modellen om welvaart en welzijn te bepalen en te berekenen dan het in hun ogen te eenzijdige Bruto Binnenlands Product, zo hebben sinds de jaren zeventig tal van groepen pogingen gedaan om vormen van ‘alternatieve’ economie van de grond te krijgen. Zo werd in 1976 de stichting MeMo (Mens en Mileuvriendelijk Ondernemen) opgericht, geïnspireerd door het destijds in progressieve kringen mateloos populaire boek ‘Small is Beautifull’ van de econoom Ernst Schumacher. Die beschreef een ideaal van kleine gemeenschappen met eigen bezit van grond en productiemiddelen, in zijn ogen de beste waarborg voor mens- en milieuvriendelijke arbeid en productie. Het ideaal gold als alternatief voor de ‘grootschalige, op massaconsumptie gerichte wegwerpmaatschappij’. Ook De Kleine Aarde in Boxtel, die streeft naar een goede balans tussen menselijk wonen en werken en de natuurlijke omgeving, stamt uit die dagen. MeMo had tevens een bank, MeMo-Munt, die op het hoogtepunt begin jaren negentig enkele miljoenen aan leningen had uitstaan bij een hondervijftigtal bedrijven. Het gebrek aan gedrevenheid om winst te maken deed deze beweging echter de das om.
Meer recent zijn vormen van ruilhandel of sociale ruilsystemen (Local Exchange Trading, Lets) sterk in opkomst, soms met een eigen ‘valuta’ als ruilmiddel. In Nederland bestaan onder andere Bartering, TradeXchange, Lets, Qoin en Yourtrade. Ook de Kringloopwinkel en – nog een stap verder – de Weggeefwinkel verdienen hier vermelding.
Economies of scale
Met de barsten in het bolwerk van het BBP komen ook andere tot nu toe als vanzelfsprekend aangenomen wetmatigheden in een ander daglicht te staan. Neem bijvoorbeeld schaalvoordelen (economies of scale). Al tientallen jaren worden die in elke bedrijfskunde- en businessopleiding gepresenteerd als dé weg naar grotere efficiency. Schaalgrootte mag dan wel directe financiële voordelen opleveren, als ook andere factoren worden meegerekend vallen die voordelen wellicht tegen of slaan zelfs om in nadelen. ‘Ik denk dat ons valse beloften van economies of scale en synergie zijn verkocht. Als de omvang van een organisatie een bepaalde grens passeert, verlies je de schaalvoordelen door de bijkomende bureaucratie en procesmanagement’, stelt marketinggoeroe en bestsellerauteur Seth Godin op zijn weblog. De voormalige vice-president direct marketing van Yahoo! bracht in 2006 ‘Small is The New Big’ uit. Een organisatie werkt boven een bepaalde omvang niet meer efficiënt, stelt Godin. Hij ziet het internet als de katalysator van een nieuwe generatie, innovatieve en vooral snelle, flexibele ondernemingen die in netwerken opereren. Eigenlijk een eigentijdse variant op de MeMo-gedachte.
Bij datzelfde punt komt ook Jan Roobeek uit in zijn boek ‘Kracht van kleinschaligheid’, dat het aanpassingvermogen van een loodgietersbedrijf beschrijft vanaf 1882 tot heden. Het toont de overlevingskracht van kleine ondernemingen en met name de manier waarop deze samenwerken. Net als het leven zelf is ondernemen volgens Roobeek vooral een kwestie van trial & error, van het nemen van risico’s, van voortdurend overleven. Samenwerking maakt dat overleven makkelijker. Het is vaak pompen of verzuipen, maar tenslotte lukt het iemand met een goed idee toch om het water naar een hoger niveau te pompen. Verwar die locale focus echter niet met kneuterigheid, waarschuwt Roobeek. Goede ideeën van individuen komen alleen tot stand door breed, werelds denken. Act local, think global. Maar de échte vooruitgang komt volgens hem voort uit de vriendschap die door samenwerking op kleinschalig niveau ontstaat.
Met de constateringen van Godin en Roobeek zijn we terug bij Stiglitz en de zijnen. Want die stellen niet alleen dat het Bruto Binnenlands Product (BBP), de geldende norm voor welvaart, veel te weinig rekening houdt met welzijn in bredere zin. Maar ook dat het eigenlijk een ronduit misleidend beleidsinstrument is, dat in de manier van berekenen niet meer past bij de manier van produceren en consumeren in de huidige diensten-, informatie- en kenniseconomie.